Boll, Josephus


Personalia

Achternaam Voornamen Geboorte datum Naam vader Naam moeder
Boll Josephus 06-02-1926, Amsterdam Boll, Pieter Huijser, Alida

Legioen periode: 1951 - 1956

No Matricule Engage Libere Libere Plaats
[-] 1951 [-] [-] / [-] 1956 / [-] [-] / [-]

Biografie


“een half lamme poot”

Op 29 oktober 1955 schreef de uit Nederland afkomstige legionair Jos Boll in Rabat aan de eveneens uit Nederland afkomstige legionair Hein Brandes, die diende bij de C.S.R. van het 4 REI en gestationeerd was in Fes, een ansichtkaart.


Jos Boll schreef aan Hein Brandes:

“Kan nog niet veel schrijven maar toch een groet met een half lamme poot.
Boll. Jos
Chirugie CH 9″

Achterkant van het op 29-10-1955 door Jos Boll vanuit Rabat aan Hein Brandes in Fes geschreven ansichtkaart.
[ NLL. Nalatenschap Hein Brandes ]

Ik trof deze ansichtkaart in Mei 2024 aan in de nalatenschap van Hein Brandes.
Het verhaal achter zijn “lamme poot” zou Jos Boll 30 jaar later delen.
In Mei 1986 verscheen er in het tijdschrift “En Avant” van de Nederlandse Vereniging van Oud-Légionnaires “CAPITAINE DANJOU” het volgende artikel van oud-legionair Josephus (Jos) Bol.
De titel was “EEN LEGIONNAIRE HUILT NIET..!!”

1986 EEN LEGIONNAIRE HUILT NIET..!!

Eind 1955. Na het va, banc [ Waarschijnlijk Va-Banque, term uit gokken en kansspelen, voor alles op het spel zetten ] van Dien-Bien-Phu en terug in Marocco komen mijn gezondheid en oude krachten weer op orde. En [ik] vraag aan de Adjudant van het 2eme bureau toestemming, om terug te gaan naar Sidi bel Abboum. [ Bewuste verbastering van Sidi Bel Abbes ]
Hij kijkt mij gek aan. Bevalt het je niet hier.
Ik zeg ronduit: “Non”. Goed zegt hij, eerst naar de dokter. Kijken wat die er van denkt. De dokter kijkt sceptisch, maar zegt uiteindelijk, goed, maar in Sidi bel Abbes direct naar het hospitaal. En rustig aan dienst doen.

Sidi Bel Abbes

Vier dagen later na een lastige reis, ben ik op het station van Abbes. Een jeep wacht op mij. En ik word keurig afgeleverd bij het kleine hospitaaltje bij vele nog wel bekend. Vier weken voorlopig permissionnaire au Corps.
Dat was nu net niet mijn bedoeling maar dokters wil is wet, zeker in de stad van het L.E.

Drie dagen later ben ik ordonnance bij het tweede bureau. Doe boodschappen in de stad, moet met cp.drieers (C.P. 3] naar de kantoren. Eet er goed van. En heb alle mogelijke vrijheden. De tijd vliegt om. Maar kan niet tegen het eten. Krijg een prachtige doorval. De hospik weet raad, vier maal per dag drie grote lepels Norit. En het gaat weer beter. Maar eet in het vervolg maar in de stad. Het kan er af. Dus waarom niet.
Ik loop nog steeds met de volledige uitmonstering van het Derde [ 3 REI ] compleet met de drie fourragère, en ben geenszins van plan daar enige wijziging in aan te brengen. Krijg af en toe commentaar, maar de fourragères blijven hangen. Alleen moet het insigne van het derde van mijn borstzak verhuizen naar de schouder. Deze concessie wil ik dan wel doen, maar verder geen gezeik aan mijn kop. Ik ben toch gek, en dat wordt goed gevonden. Ze maken toch weinig stennis tegen die kerels uit de E.O. [ Extreme Orient ] zelfs de patrouilles gaan uit de weg als zo’n vijf of zes zuipschuiten aankomen. Ze zien ons niet voor vol aan. Maar de lintjes op de borsten van de alte Kameraden liegen er niet om.


4e REI Meknes, Marokko

Na zes weken moet ik mij melden bij de chef van CP 2.
Wil jij naar het Vierde [4 REI] in Marokko?
Ik zeg Nee. Goed zegt hij, Overmorgen sac au dos. Zes uur aantreden.
Het vierde heeft ervaren soldaten nodig. [ Het 4e REI was op 1 maart 1955 heropgericht ]
O ja, en nog wat, hoe komt het dat je nog geen Sergent of minstens Caporal bent..??
Ik kijk hem vernietigend aan. 
Omdat ik mij niet in mijn reed laat zitten. Groet model en verlaat de kamer. Zo, die bevordering heb ik ook verknalt. Zeker bij hem.

Dan volgt een zeldzame rotreis naar Meknes. Met tien blauwe [ legionairs net in dienst ] zo uit de opleiding. Ik mag de leiding hebben en zorgen dat ze niet te veel heibel maken. Dat valt wel mee. Mijn lage matricule [ Registratie nummer ] de lintjes en de fourragères doen meer als Sergent-strepen. Aan alles komt een eind. Dus ook aan die rotreis.
Op het station wacht een 6/6, die ons snel naar de barrakken van het Vierde brengt. Er wacht een zeer goede uitgebreide maaltijd op ons. En we mogen zowaar nog douchen ook. Daarna worden de plaatsen aangewezen, alleen ik blijf over. Een Caporal komt naar mij toe, Vous été Boll.? Ja. Dan moet je bij de Major-Comptable komen. Nu dat zal wel zeg ik. Dus ga mee. Even later ben ik bij genoemd persoon. 

Hij heet Jansen. Is al vanaf ’42 in het L.E. Hij heeft bij het 13e [ 13 DBLE ] in England gediend dus Narvik meegemaakt [Narvik was in 1940 ?]. Soldaat op en top. Maar toch nog menselijk. Mijn dossier ligt voor hem.
Gezien mijn commando opleiding in England vertelt hij, moet ik naar de wapenkamer want ik wordt geacht, alle Engelse en Amerikaanse wapens te kennen. En op enkele 36 en 49 na is de hele zevende compagnie [ 7e Cie] uitgerust met deze ziekten. Na wat heen en weer gepraat werd ik hoogstpersoonlijk naar de wapenkamer gebracht. Mijn bedje staat gespreid, en ik had de eer vier helpers te hebben. Die alles voor mij moesten doen.
Even later kwam er een jonge luitenant, binnen en na de ceremonie van, garde a vous, bleek hij de plaatsvervangende commandant te zijn, hij heette Charles Vadam. Een fijne vent van St. Cyr, een beetje model. Maar goed niet iedereen is prefect. Het magazijn was tiptop in orde. Maar het was praktisch leeg. Dat kwam vertelde men mij, omdat de compagnie in de bergen was om diverse opstandjes de kop in te drukken. Ook kreeg ik de post er bij, het eten en drinken werd gehaald, en op wat reparaties na had ik weinig om handen.
Wel had ik een tommygun, met drie trommels uit een hoek gehaald. Die ik volledig uit elkaar haalde en grondig controleerde. Hij werkte perfect.
Op de schietbaan probeerde ik het uit, net als mijn oude Luger 08, samen met nog enkele wapens die ik had gemaakt. Alles werkte perfect. Zo dus naast mijn Luger had ik een tweede privé wapen georganiseerd. Goed of niet goed. Daar had ik maling aan. Van af nu hete die twee wapens Boll, met twee lullen.
Met de S.M.A. ging ik verschillende malen in de stad eten en hij betaalde zo hoort het ook vond ik, hij kreeg meer frankskes in zijn jatjes als ik.

Na enige weken wist ik niet beter of het hoorde zo. Maar bij zo’n etentje kreeg ik te horen, dat er woensdag a.s. wapens geld en voedsel naar de Cie. gebracht moest, worden. En het zou op prijs gesteld worden als ik acte de présence gaf. Weigeren zou niet helpen dus zei ik minzaam U kunt op mij rekenen. 
Overmorgen was de dag van vertrek. Dus maak ik mijn gereedschap in optimale conditie. En wat mijn wapens betreft kon ik gerust op de toekomst vertrouwen.
Op de bewuste dag stond de cow-boy klaar. Vier 6/6 met een citerne-wagen met drinkwater en verders vol gepakt met munitie. Vijf 4/4 item, maar dan met een citerne benzine. Een GMC voltooide het geheel met levensmiddelen. Plus de jeep van de baas waar een punt 30 op stond met de nodige banden.
De luit. vroeg ken je dit wapen. Ja dat kon ik. Neem maar plaats was het antwoord, het was een wonderlijk allegaartje, de luit liep akelig model rond en gaf zijn nodige en vooral onnodige aanwijzingen.
De S.M.A. zat in de GMC dus hoefde je niet te vragen waar de centjes lagen. De luit had zijn M1 en een colt 45 en de S.M.A. ook, plus een Sten. Er gingen nog een 20 man mee beter gezegd nog kleine jongens pas uit de opleiding. Zij deden zoo model hun best dat het bijna koddig aanzag en dan te bedenken dat ik ook zo gelopen had, in mijn gedachten was het al eeuwen geleden. Nadat ze alle op de wagens verdeeld waren, zag ik dat er geen VB’es bij ,waren, mortieren ook niet. Die had ik liever gehad in de bergen.
Op enkele mas36 na was alles met zo’n rot Sten bewapend.
De eerste dag verliep alles probleemloos. Tegen de schemering stopte het konvooi bij een kleine vlakte. Het deed mij rillen, net Dien-Bien Phu. Rondom bergen, niet bepaald gunstig.

Omgeving
Caïdat d’Ajdir

Ik voelde mij ongerust worden. Mijn alter ego waarschuwde mij, net als in de E.O. Met mijn ervaring was het avondeten spoedig klaargemaakt op een rookloos vuur, en na een hete koffie ging ik wat apart zitten. Om de gedachte wat te ordenen.
Even later kwam de luit de S.M.A. en de Caporal die de post 300 [ Poste SRC 300 radio toestel ] droeg er ook bij zitten. De kaart van de omgeving werd open gevouwen, en de situatie werd besproken. Er viel weinig te bespreken, er liep maar een smalle bergweg naar ons doel. Links een ravijn en recht een bergmassief geen eer aan te behalen.
De luit keek mij aan en merkte dat ik niet zo gelukkig was met de gang van zaken. Ik wees hem op de S-bocht in de weg. Als ze ons pakken is het daar. Wij kunnen daar niet zien nog doen. Terwijl hun vrijzicht hebben van boven af op de weg. Dus vraag ik toestemming om een contra embuscade te maken. Ik heb nog vier uur de tijd om een paar man terdege voor te bereiden, op hetgeen er gedaan moet worden.
De luit luistert aandachtig en de S.M.A. knikte. Ik zal contact opnemen met de commandant van operatie. De post 300 begon met oproepen. Het viel niet mee om goed contact te krijgen. Toen we echter de grote antenne van de jeep aangesloten hadden ging het redelijk. Het antwoord was kort en bondig, nee wij sturen een patrouille en maken de weg vrij en veilig. Morgen gaat U om 8 uur aan route. De luit kreeg geen gelegenheid iets terug te zeggen.
Je hoort het Boll ,niets aan te doen. Ik nam mijn wacht als grade de quart op mij. En zag hoe de jongens model liepen met hun wapen, model, net alsof ze voor de kazerne liepen. De hemel sta ons bij als we in de merde vallen met die knapen. En verdomme nog an toe die kerels die nu tegen ons vochten spraken ook Frans vermoedelijk hadden ze zelfs in het leger gezeten. En hadden ze ook een post radio 300, en konden ze alles meeluisteren. Dat kon leuk worden.
Even kwam het bij mij op 6 man te nemen, en op weg te gaan. In de E.O. had ik vaak genoeg op eigen houtje geopereerd, en de V.M. flinke schade toegebracht. Maar parbleu hier kon ik met blauwe toch geen privé oorlogje gaan spelen. Daar lag het even anders. Geroutineerde vechtjassen die hel nog dood vreesden.

Detail uit een film over Franse militaire operaties in de Regio van Aknoul.
[2]

Pim van Strate

Tijdens de wacht kwam ik tot de ontdekking dat er nog een Hollander was Pim van Strate.
Zijn ouders hadden een café annex broodjeszaak in de warme buurt van Amsterdam. Toen hij ontdekte dat ik ook een kaaskop was, was hij niet meer weg te slaan bij mij. Ik liet het maar op zijn beloop. Na het ontbijt, brood koffie en sardientjes, gingen we weer op weg. Onderlinge afstand 20 meter. De GMC besloot de rij. Ik zag de majoor op een spatbord zitten met de 45 in zijn hand. Nog een kleine tien minuten dan zouden we de S-bocht krijgen. Nogmaals verzocht ik de Luit om te voet te gaan kijken met een paar man. “No tu reste ici” Nauwelijks waren die woorden gesproken of we kregen ze uitgemeten, op slag waren de chauffeur van de jeep en de Caporal van de 300 praktisch onthoofd, hun jeep lag op zijn kant, de 30 was onbruikbaar. De Luit en ik sprongen met een snoekduik achter een paar grote keien. Nu volgden de inslagen van een mortier, de 60er motier. We stonden praktisch machteloos. Hoewel onze jongens als razende schoten op niets, ze probeerden zo hun angst weg te knallen maar ook de munitie. Met een paar schreeuwen van stoppen met vuren lukte het om stilte krijgen. Toen konden we de zaak even bekijken. Maar wat ik zag was niet zoveel belovend. We keken recht in de opgaande zon, zagen dus praktisch niets maar onder de citerne met benzine zat de kleine Pim weggedoken ondanks mijn roepen in goed Amsterdams lukte het niet hem weg te lokken.
Ik gooide mijn tommygun op mijn rug, kreeg vuurdekking van de Luit en met drie sprongen was ik bij de citerne sleepte Pim weg over de grond. De droge knallen van de Luit zorgden ervoor dat er geen tegenvuur werd gegeven. Nog 1 meter dan zouden we in veiligheid zijn. Toen zag ik Pim zijn buik van onder tot boven open splijten. Een dumdum had hem geraakt, boven mij zag ik de kerel satanisch grijnzen in zijn boernoes. Even later spleet ik hem met een rafal uit mijn tommygun van onder tot boven openen. Voelde toen zelf een zweepslag en viel in het 15 meter diepe ravijn de schok van de val voelde ik niet, wel was mijn gevoel uit mijn benen weg en ik dacht aan een mijn. In mijn mond lagen tanden en kiezen los en ik kon mijn bloed drinken. Voor ik het bewustzijn verloor zag ik kans mij op een zij te draaien zodat het bloed en de rest uit mijn mond vielen.

Ik kwam bij in een schokkende 4/4 ambulance. Op het kleine bankje zat een grijnzende korporaal hospik met een grote baard. Zo légionnaire kom je weer bij. Ze hebben je knap te pakken gehad. Mijn benen? vroeg ik. Nee, een nekschot. Heb je pijn. Verdomme nog an toe. Heel Indo-China had ik redelijk doorlopen. En nu was ik de pineut. ,Ik zocht mijn 08 en was vastbesloten er een eind aan te maken. Want om zo verder te moeten leven, daar had ik geen behoefte aan. De korporaal lachte. Nee kleintje geen wapens bij een gewonde, ik loop al zo’n 20 jaar mee. Ik zag hem een spuitje klaarmaken. Toen ik twee stevige trappen voelde tegen mijn hoofd en schouder. Dat is je landgenoot, die neemt afscheid van het leven. Beter. Zo hij had het toch niet gehaald. Toen voelde ik ,de prik van de hospik.

Casablanca

Kwam bij in een groot wit bed, met dokters en zusters om mij heen. Een man in een witte jas zei, Zo ben je daar weer. Toen ik goed keek zag ik de dokter die mij uit krijgsgevangenschap ook weer op de been had gebracht. Je bent in Casablanca mon légionnaire. Toen vervaagde het beeld weer. Toen ik weer mijn ogen open deed lag ik aan een infuus, had een slangetje door mijn neus en mijn armen waren losjes vastgemaakt aan het bed. Naast het bed zat een jong zustertje die direct de dokter riep, toen ze zag dat ik wakker werd. Nadat bet infuus en het slangetje waren verwijderd, kreeg ik een grondig onderzoek. Er kwam nog een dokter bij, dat bleek een tandarts te zijn, die mij langdurig in de mond keek en daarna sprak met zijn collega. Toen de tandarts weg was, nam de dokter het woord.
Luister zei hij. Je hebt een nekschot gehad. Dit heeft je 20 tanden en kiezen gekost. Je tong is stuk. Morgen worden de wortels er uit gehaald en je tong wordt gemaakt. Verder is je centrale zenuwstel getroffen. Dat veroorzaakt de verlamming. Dat komt na verloop van tijd wel weer grotendeels in orde. Alleen zal het gevoel uit je rechterhand met zo’n 60 % verminderd zijn. Hij zal altijd aan blijven voelen of je arm slaapt een prikkelend gevoel dus, ook zal het zijn of je een zwaar gewicht draagt. En altijd mijn zoon, zal je zware tot zeer zware hoofdpijn hebben, en van de ene op de andere minuut zeer agressief kunnen worden, zelfs gevaarlijk voor je omgeving . Je rechterhand zal een dodelijk voorwerp zijn die als hij dicht knijpt niet meer uit zich zelf opengaat. Je bent een vechter voor je zelf. Dat heb je aangetoond na je gevangenschap, toen je als wrak bij ons kwam. Nu zal je weer moeten vechten. Voor jezelf om je kalm te houden, en niet kwaad te worden. Tot tien tellen geeft niet, je zal minstens tot tienduizend moeten tellen, en dan vrees ik dat het kwaad al geschied is. Verder na de behandeling van de tandarts kunnen we niets voor je doen. Alleen kunnen we de pijn verzachten die je nu iedere minuut zal voelen. Na verloop van tijd enige therapie in het bewegen van diversen ledematen. Na de tandarts krijg je X-stralen om je sleutelbeen terug te trekken op de juiste plaats, want dat is nu verschoven en blokkeert de beweging van je rechter schouder. Op alle hulp van onze kant kun je rekenen. Je krijgt zo spoedig mogelijk een kunstgebit, zodat je vast voedsel kan eten. Toen ging de dokter weg. De zuster begon mij dunne pap te voeren, en stak een troupe sigaret op, en gaf die af en toe aan mij. Die troep smaakte mij beter als die paptroep. Maar dat kwam door het bloed in mijn mond vertelde de zuster. De volgende dag werd ik weer gehaald, nadat ik weer een verdoving had gehad. Kwam bij met een klem in mijn bek. En weer een slang door mijn neus plus weer een infuus. Velen zullen wel gemerkt hebben dat die klem, niet meer in mijn bek zit jammer voor hun maar niets aan te doen. Na drie dagen ging de klem eruit, kreeg na nog eens vier dagen een vederlicht prothese en kon weer heel voorzichtig eten. Hoewel iedere mond- en kaakbeweging mij veel pijn deed. Als ik liep, moest ik mijn rechterarm ondersteunen, anders was het niet uit te houden van de pijn. Zonder zware slaapmiddelen of andere verdovingen kon ik absoluut niet slapen. Ik hoefde dan ook maar te kikken of ze kwamen al aandraven met het nodige vergift. Maar ik had het gevoel dat ik niets meer kon doen zonder drugs. Ik had niet in de gaten dat ik hard op weg was een verslaafde te worden. Toen kwam er een andere hoofdzuster. Ik kreeg van de ene op de andere dag niets meer. Een aspirientje met suiker kon ik krijgen. En een heel grote mond. Ik kon dat kreng wel verscheuren. Wilde mijn bed niet meer uit, werd met meer gevoerd, en er kwam bijna niemand meer kijken. Het eten werd op tafel gezet zodat de lucht mij deed watertanden. Maar niemand die mij hielp. Toen een zuster mij toch hielp, werd zij praktisch met kop en bips buiten de deur gezet door die kenau van een hoofdzuster. En het was afgelopen. Steeds werd het eten weggehaald en kwam er nieuw voedsel. Ook werden er sigaretten en een aansteker neer gelegd. Maar ik kon of wilde niet uit bed komen. Ik bevuilde mijzelf, nu zouden ze wel moeten komen maar nee hoor… Na vier dagen zag ik het niet meer zitten. Liet mij uit bed vallen en kroop over de grond naar de tafel. En begon te vreten , te vreten en nogmaals vreten, drank de koude koffie alsof het honingdrank was. En beefde over mijn hele lichaam, dat bovendien gloeide van pijn en inspanning. Toen ging de deur open van mijn kamer, en daar stond de hoofdzuster, ze huilde, en plotseling leek het wel of ze helemaal niet zo groot en dik was. Ik werd omhelsd en ze zei, je hebt het gered mon Hollandais. Ik moest wel hard voor je zijn. Je moest van die verdovende middelen af. Drugs is en wordt een ziekte. Nee ik zeg het verkeerd het, is geen ziekte maar een zwakte. En dat past niet bij jou.

Mijn bed werd verschoond en zelf onder de douche waar ik grondig werd geboend en geschropt, door de hoofdzuster. Kreeg een grote radio en lectuur op mijn kamer, zodat de nachten niet zo lang meer waren, en viel, toch af en toe in slaap als mijn lichaam het nodig had. De hoofdzuster had dus gelijk. Op de radio had ik al spoedig het station van de Amerikanen ontdekt. De A.F.N. Die zonden de hele nacht rock en roll uit. Met mijn rechter arm op de tafel probeerde ik mijn arm en hand op de maat van de muziek te bewegen. Wat ondraaglijke pijnen met zich mee bracht. Toch zette ik door, vooral Rock around de clock van Bill Haylly was mijn favoriet. Na verloop van tijd ging het allengs makkelijker en kon de vingers vlot bewegen zonder al te veel pijn. 
Na vele maanden kon ik Casablanca verlaten.
Na een afscheid van de doktoren en vooral van die lieve hoofdzuster genomen te hebben zat mijn ruim 5 jaar L.E. er op. Lang heb ik getwijfeld wat mij te doen stond. Terug naar Holland. Of blijven, de mogelijkheden om bij te tekenen was ruimschoots aanwezig. Enfin het werd Holland. Dom? Och laten we daar maar niet over in discussie gaan. De pijn en de handicap van het nekschot bleef en zal wel blijven ook. We zijn er aan gewend geraakt. Het leven is wel een hindernisbaan met veel zware obstakels. En rode draden. Maar het gaat. Nee, het moet. Maar toch als ik nu nog op de radio Bill Hayly hoor met Rock around de clock dan zie ik weer Pim, de hospik, en de lieve hoofdzuster.
En ik heb dan echt moeite om niet te janken.

Maar Une Légionnaire il ne pleure pas.

Deze geschiedenis speelde in Bouret-Aknol.
De S-bocht was Cave D’ Adgir.


Joss BOLL

(note van de redacteur; Op uitdrukkelijk verzoek van de inzender van dit verhaal de Heer Jos BOLL, is er aan het verhaal niets veranderd nog toegevoegd.
Dit schrijven is dus in zijn geheel woordelijk overgenomen uit de brief gezonden aan de redactie.)

H.J.Akkerman

Historische context
Onderzoek naar de hinderlaag

Al verschillende keren had ik in de aflopen jaren geprobeerd het verhaal van Jos Boll in een historische context te plaatsen. Vooral ook om te achterhalen of er daadwerkelijk een Nederlander met de naam Pim van Strate in 1955 in Marokko gesneuveld was.
In mei 2024 ondernam ik een nieuwe poging en maakte daarbij eindelijk wat progressie.
Dat kwam vooral door het feit dat het mij duidelijk werd dat Bouret-Aknol niet de naam van één plaats was maar van twee plaatsen Boured en Aknoul.
De omzetting van plaatsnamen van het arabische schrift naar het latijnse schrift blijft een bron van misverstanden. Hierdoor kon volgende informatie gevonden worden.
Aknoul was een plaats in de jaren 50 waarin de Riffijnen een strijd hebben gevoerd tegen de Fransen.
Zo werden de dorpen Aknoul, Boured en Tizi Ousli door de Fransen de triangel des doods genoemd.
Op zoek naar een kaart van het gebied dook ook volgende naam op Caïdat d’Ajdir , zeer waarschijnlijk het door Jos Boll als Cave D’ Adgir.

Weg van Boured naar Aknould met ongeveer halverwege de plaats Ajdir.


Het konvooi waar Jos Boll, dienende bij de 7e Cie van het 4e REI deel van uitmaakte,
bevond zich dus op de weg van Boured naar Aknoul.
Begin Oktober 1955 was het in het Rif gebergte tot een opstand gekomen. Deze was van dusdanige omvang dat ook Nederlandse kranten erover berichten. Het Vrije Volk schreef er op 6 oktober 1955 als volgt over:

LEGIONNAIRS IN BERGEN OMSINGELD
Berbers dringen de Franse troepen in het defensief

TWEE DUIZEND MAN Franse troepen, waaronder een bataljon van het vreemdelingenlegioen, doen wanhopige pogingen om uit een omsingeling in het Rif-gebergte te breken, zo meldde Reuter : Woensdagavond uit Fez in Marokko. Zij worden bestookt door scherpschutters van opstandige Berberstammen.
Slechts langs één weg, over het fort Aknoul, kunnen nog voorraden en versterkingen naar de omsingelden worden gezonden.
De aanvallende Berbers waren echter Woensdagmiddag bezig ook hun greep op deze Franse stelling te verstevigen. Zij trachtten Aknoul, het centrum van het Franse tegenoffensief, te omsingelen.
De opstandelingen hebben al een ravijn bezet, dat een kilometer buiten de stad ligt en nu door Franse artillerie wordt beschoten.
De speciale correspondent van Reuter heeft de stad inderhaast verlaten op verzoek van de Franse commandant. „Ga onmiddellijk terug naar Taza. Misschien worden wij binnenkort omsingeld. De weg is nu al niet veilig meer,” had deze commandant verklaard.
Kort daarvoor had hij drie fotografen afgeweerd, die met Franse colonnes wilden optrekken. „Er gaan vandaag geen colonnes meer weg,” had hij gezegd. „Vanochtend heb ik er twee uitgestuurd en beide bevinden zich thans in moeilijkheden.”

Ingesloten
De plaatsen Boured en Tizi-Ouzli zijn sedert Zondag ingesloten. Dinsdagnacht is een colonne uit Aknoul erin geslaagd Tizi-Ouzli te bereiken. Maar Woensdag was het garnizoen van Marokkaanse soldaten weer volledig ingesloten. Een. kolonne pantserwagens van een Marokkaans Spahi-regiment is er van Aknoul uit in geslaagd, eenheden uit Boured te bereiken.
De soldaten uit Boured waren Dinsdag uitgebroken.
Het betrof hier een bataljon van het vreemdelingenlegioen en een compagnie Senegalezen.
[…]

Dat het bij het in bovenstaand krantenartikel genoemde bataljon van het Vreemdelingenlegioen om het 2/4° R.E.I.
handelde is op te maken uit deze Citation die de jonge Duitse légionnaire Karl Scheer kreeg voor zijn deelname aan de gevechten in de regio Boured van 2 tot 22 oktober 1955.

REPUBLIQUE FRANCAISE

Citation
Par Décision n°28, du 11 juillet 1956

LE SECRETAIRE D’ETAT AUX FORCES ARMEES (TERRE)
CITE

à l’ordre du Régiment
Le 2° classe SCHEER Karl – du 2/4° R.E.I.
pour le motif suivant:

l’Excellent légionnaire dynamique et courageux au combat. S’est distingué durant la période du 2 au 22 octobre 1955 dans la région de BOURED (Maroc).
En particulier, le 12 octobre 1955 au combat de HIBEL, permettant par son tir précis le repli d’une patrouille fortement prise à partie.
“
CETTE CITATION COMPORTE L’ATTRIBUTION
DE LA CROIX DE LA VALEUR MILITAIRE AVEC ETOILE DE BRONZE.

signé Max LEJEUNE

In de, overigens summiere chronologie, van het 4e REI uit deze periode worden de gebeurtenissen bij Boured en Aknoul niet specifiek vermeld.
Foreignlegion.info schrijft over deze periode:

The 4e Etranger once again became a combat regiment. Its units were quickly dispatched to Casablanca, Meknes, Khenifra, and, particularly, Oued Zem […].
The 4e REI restored order in all these rebellious sectors.
Military operations continued until late December, especially in the north, in the Rif Mountains (Second Rif War). The regiment fully participated. Staff Sergeant Kolsch, three senior corporals, a corporal, and 10 legionnaires of the regiment were killed in operations in the second half of 1955.

Dat niet alleen Jos Boll associaties had met Dien Bien Phu blijkt uit volgende krantenartikel verschenen op 7 oktober 1955 in het dagblad Tubantia:

Jeugd

Josephus Boll werd geboren op 2 februari 1926 in Amsterdam als zoon van Pieter Boll en Alida Huijser.
Met zijn ouders woonde hij o.a. op de Malvastraat 15 bhs.

1949

Op 24 september 1949 werd op zijn persoonskaart als adres geregistreerd de Hoveniersdwarsstraat No 6.
Hier woonde hij waarschijnlijk tot het moment dat hij in dienst ging bij het Franse Vreemdelingenlegioen.
Op zijn persoonskaart werd op 18 mei 1953 geregistreerd V.O.W. [ Vertrokken Onbekend Waarheen ].

Franse Vreemdelingenlegioen

1951 – 1956

Dien Bien Phoe

In 1965, tijdens de Amerikaanse Vietnam oorlog werd Josephus Boll twee keer door een correspondent van een krant geïnterviewd.
De Telegraaf berichtte op 5 juni 1965 als volgt:

GERTH VAN ZANTEN sprak met Jos. BOLL overleefde de HEL van Dien Bien Phoe
AMSTERDAM, zaterdag.
HET nieuws over Vietnam komt dagelijks op bezoek via krant en televisie, maar de meeste Nederlanders zijn niet zo geïnteresseerd. Vietnam ligt ver weg. Waar ligt het eigenlijk precies? „Als ik mijn krant opsla en ik zie al die foto’s uit Vietnam, lopen de rillingen weer over mijn rug”, bekende mij gisteren Josephus BOLL (39) uit Amsterdam. Van 1950 tot 1954 heeft hij in Vietnam gevochten, hij is als enige Nederlander de hel van Dien Blen Phoe ontkomen. Hij is misschien nu de enige Nederlander, die het nieuws uit die streken verslindt. , „De mensen hier hoor lk zeggen dat het zo lang duurt voordat die Amerikanen de zaak onder bedwang hebben. Dat verbaast ze. De Amerikanen met al hun materieel hadden die haveloze bende van de Vietkong toch zeker al lang in de pan moeten hakken! Er zit zeker wat anders achter! zeggen ze”.

Jos Boll ontdeed zich van een meelijwekkend glimlachje over het onbegrip van de mensen. Over het onbenul. „Geen sterveling hier heeft ook maar een centje benul van de ellende, waarin die Amerikanen verzeild zijn. Die kerels weten zich geen raad. Tegen de Vietkong vechten op hun eigen terrein is moeilijker dan Benfica verslaan in Lissabon. Het is een hel.” Hij herhaalde het woord met grote nadruk en draaide een sigaretje, zittend in de kamer .achter zijn winkel. Hij heeft tot 1958 • in het vreemdelingenlegioen gediend, maar nu is hij een “speelgoedwinkel begonnen in Amsterdam-West, omdat hij nogal schik heeft in elektrische treintjes.

Onderaards
„Het is een hel,” zei Boll „In een gewone oorlog weet je of je een slag gewonnen hebt of niet, maar daar?! De vijand is van elastiek. Toen ik er kwam, had de Vietkong — die heette toen Vietminh — één geweer op tien soldaten. Dat geweer zat aan een lang touw vast en tien soldaten hielden dat touw vast. Als de vent sneuvelde, die het geweer vasthield, trok een van de anderen aan het touw en ging op zijn beurt schieten. De laatste man schoot niet. Die sloop ermee terug naar zijn basis,’ via onderaardse gangen. Die gangen hadden ze bij duizenden. En de ingangen kon je bijna niet vinden, die zaten in een holle boom bij voorbeeld. Het is vaak genoeg gebeurd dat een van onze patrouilles een groepje Vietminh op het spoor was. Wij omsingelden een terrein, wij sloten ze in — en dan plotseling was er geen’Vietminh te zien. Alsof ze opgegaan waren in rook.” „Ondergedoken via de boomstam?” raadde ik. „Zo was het. En dan moest je op de weg terug naar je basis nog verrekt goed uitkijken, want vaak genoeg hadden ze zich in een hinderlaag langs je terugweg opgesteld en dan kon je nog een pak op je donder krijgen ook.”

Nee, hoor
Hij grijnsde voorzichtig. Hij had als krijgsman veel van hun tactiek te lijden gehad, maar toch had hij respect voor hun methoden overgehouden. Als listige duivels hadden zij zich verdedigd tegen de „superieure” en wat arrogante vijand uit het verre Westen. „Zij schilderden zich helemaal groen, in de schutkleuren van het oerwoud. Zij verborgen zich achter dikke bomen. Een patrouille, die passeerde, merkte ze niet op. Maar een paar seconden later… . ZOEM! daar suisden tien pijlen door de lucht. De patrouille stortte met pijlen in de rug tegen de grond. Of zij hielden zich schuil in een dorpje. Het gebeurde dat wij dag-in, dag-uit last hadden van sabotage, van een overval en dat soort geintjes. Dan wisten wij zeker dat er Vietminh in zo’n dorp moest zitten. Maar als wij daar dan kramen en we vroegen de inwoners: hebben jullie Vietminh gezien?” Boll schudde het hoofd. „Nee hoor, ze hadden nooit iemand gezien. Zo’n Vietnamese boer haalde de schouders op en pakte zijn middeleeuwse ploeg en ploegde rustig voort. Dan gingen wij zeven mangaten graven in de buurt van het dorp en ‘s avonds bij donker, stuurden wij een patrouille van zeven man uit en die zouden in die mangaten gaan zitten, wachten op de Vietminh.


Maar toen wij ‘s avonds die gaten wilden binnenkruipen, kregen wij een dolk of een mes tussen de ribben. De Vietminh had ons zitten opwachten. Ik geloof dat wij vijf van de zeven ‘man verloren. Ik bedoel, die onnozele boer had onder het ploegen toch wel even goed opgelet wat die blanken aan het doen waren. De Vietminh waren intelligent genoeg om onze bedoeling te raden, en dan waren zij ons nét even voor.” „Dan werd zo’n dorpje zeker even platgebrand?” vroeg ik, want het vreemdelingenlegioen heb ik nooit kunnen zien als een groepje zachtzinnige kostschoolmeisjes. Boll glimlachte geheimzinnig. „Kijk, op het laatst in Dien Bien Phoe mocht dat niet meer zonder toestemming.
Generaals uit Parijs hadden de leiding overgenomen. Het legioen moest voor alles toestemming hebben van die generaals. Nou hadden wij daar wel een antwoord op, maar toch…. Ja, ik weet het, het klinkt hard — zo’n dorpje platbranden. Maar het was daar een harde strijd. Vronwencomltés zijn echt niet de goede instellingen om de Jongens daar te vertellen hoe zij moeten doen. Die generaals uit Parijs begrepen het zelfs niet. Zij dachten: wij gaan daar eens even oorlog voeren op ónze manier, met zwaar geschut en grote tanks, maar die dingen zakten weg in de modder. Je had veel meer aan een guerrillastrijder met een scherp mes. De Fransen wilden hun soort van oorlog opdringen, maar de Vietminh liet zich niet dwingen en zij lieten liet aankomen op een uitputtingsslag en zij hadden het laatste woord.

Als lk die foto’s bekijk, vandaag de dag, houd ik mijn hart vast. Pakken die Amerikanen het wel goed aan? Die mariniers zijn natuurlijk wel mannetjesputters, maar die gewone, regulaire dienstplichtigen? Daar hadden we in Indië indertijd toch ook zo’n last mee? Wij hadden mensen, die kenden het vechten in het oerwoud, maar wat moest zo’n dienstplichtige jongen uit Heerhugowaard in de rimboe van Sumatra? Ik zeg al, ik houd mijn hart vast. Niet dat ik persoonlijk belang heb wie er wint. Een oorlog is vreselijk, er moest geen oorlog kunnen bestaan. Maar èls die Amerikanen daar zo nodig moeten knokken, laten zij het dan snel doen, efficiënt, laat het zo vlug mogelijk voorbij zijn. Hebben zij eigenlijk wel idee met welke tegenstand zij te doen hebben? Wij zaten al maanden in Dien Bien Phoe en op het oog was alles rustig om ons heen. Er kwamen wel van die kleine overvalletjes, maar nooit iets op grote schaal. Wij zaten maar te hopen dat zij massaal zouden aanvallen. Dat hoopten de generaals uit Parijs ook. Maar de Vietminh had geen haast. Zij liet ons rustig een halfjaar lang vliegvelden aanleggen en de modernste wapens aandragen. En de beste troepen van Frankrijk. Allemaal kwam het naar Dien Bien Phoe.” Het winkelbelletje rinkelde. Boll keek geïrriteerd op. Hij liep naar voren, naar een klein meisje, dat een diabolo wilde kopen. Hij zei dat hij op het ogenblik alleen maar plastic rommel had. De goede diabolo’s kwamen na de Pinksteren. Wat heb je nou aan rommel? vroeg hij. Niks! Het meisje knikte, maar niet overtuigd, zij had die diabolo graag meteen.
Boll kwam terug en rolde nog een sigaretje en hij zei: „Wij zaten daar een halfjaar in de zenuwen en er gebeurde eigenlijk niks. Grote, blauwe bergtoppen in de verte. Eindeloze oerwouden. Een beetje zwemmen? in een riviertje en dan op de andere oever een paar Vietnamese vrouwen, die zich hadden uitgekleed. Nou ja, zo goed als. En maar roepen dat wij moesten komen! Begrijp je dat zo iets verleidelijk is? Ze hadden uit Parijs wel hele bordelen overgebracht, voor ons plezier, maar daarin hadden wij geen plezier meer. Er waren altijd weer jongens, die op die Vietnamese vrouwtjes tippelden. En hoe liep het af, denkt u?”

NEKSCHOT
Ik zei dat ik over zulke dingen niet in details kon treden, in de krant. „Ik zal het even voor u schilderen. Amper waren zij met zo’n vrouwtje in een hut gedoken of zij kregen een dolk in de rug. Onder het bed zat een Vietminh verborgen. Als wij ze vonden, later, waren ze verschrikkelijk toegetakeld. Ja, verschrikkelijk, dat maakt het echt weer iets makkelijker om een dorp plat te branden.” Hij leunde achterover, langzaam.

Twee jaar na Dien Bien Phoe heeft hij in Marokko een nekschot gehad, het bezorgt hem nog dagelijks pijn en narigheid. Ook een beetje vreugde: als ex-legionair krijgt hij van Frankrijk nog een kleine uitkering. „Wij hadden een halfjaar ln Dien Bien Phoe gezeten”, zei hij. „Er was niks bijzónders gebeurd. En toen op een dag horen wij een geweldige klap en zoveel seconden later slaat er in ons kampement een granaat in. Vijandelijk artillerievuur! Grote consternatie. Vliegtuigen stegen op, maar niets te zien. Amper was alles op zijn basis terug of opnieuw kwam er artillerievuur, van alle kanten, van alle bergtoppen in de omgeving.”

IN DE ROTS
Boll bleef zwijgen. Het was elf jaar geleden, maar hij zag het opnieuw gebeuren. („Hij denkt er elke dag nog aan”, zegt zijn vrouw.) Hij zag het flikkerlichten van de zware kanonnen, hij hoorde het gegier van de granaten en dan de doffe klap, waar het insloeg. Hij zei: „Een paar weken later was Dien Bien Phoe gesneuveld, gewond of krijgsgevangen. Van mijn zeshonderd man waren er nog vier gezond.
Een paar ervan zijn later in het kamp omgekomen. Voordat zij ons interneerden, hebben ze ons twee maanden door Vietnam laten lopen, door hun dorpen, en wij kregen borden mee in de optocht:
DIT zijn nu dié imperialistische oorlogsophitsers — ZIEN jullie dat ze niet onoverwinnelijk zijn?!
Ze lieten ons tien keer langs de forten lopen, waar ze hun geschut verdekt hadden opgesteld. In rotswanden hadden ze deuren uitgezaagd en daarachter grote ruimten, waarin het geschut was neergezet. Des nachts, in het grootste geheim. En toen op een dag gingen de geheime deuren open en de vuurmonden kwamen naar buiten en BOEM! BOEM! BOEM!
Die Parijse generaals zetten hun glas wijn neer en duwden hun maitresses van hun schoot en dachten: wat zullen we nou beleven?!’ In het Frans dan. Maar toen onze vliegtuigen opstegen, had de Vietminh de kanonnen alweer binnengehaald en de rotsdeuren gesloten en er was niets te zien.

Het winkelbelletje rinkelde opnieuw. Hij had het geschut al lang geruild voor het speelgoed. Maar voordat hij de klant ging helpen, draaide hij zich om. Hij zei: „Als jongen merk je het al bij het voetballen: je moet nooit je tegenpartij onderschatten”.

Het “Nieuwsblad van het Noorden” publiceerde wat lijkt op een ingekorte versie van het artikel uit de Telegraaf op 7 augustus 1965. Zie “Nieuwsblad van het Noorden”.

De Sleepboot Legionnaire

Nieuwsblad van het Noorden

OUD LEGIONAR JOS BOLL

HIJ OVERLEEFDE DIEN BIEN PHOE
TEGEN DE VIETS IS NIET TE VECHTEN…
«(Van onze correspondent te Amsterdam) Met de hel van Dien Bien Phoe (1954) nog vers in het geheugen, is Josephus Boll (39) een van de meest meewarige krantenlezers die het nieuws over Vietnam volgen. Hij is waarschijnlijk de enige Nederlander die deze hel overleefde. Wanneer hij het nieuws over de oorlog, die er nu weer woedt leest en foto’s ziet, schudt hij zijn doorgroef kop. Hij zegt: “Ik heb medelijden met de jongens die er zitten. Tegen de Viets is bijna niet te vechten. Hoeveel mensen en matriaal de Amerikanen er ook tegenaan donderen, zij zullen het niet redden”.

VAN LEGIOEN NAAR SPEELGOEDWINKEL

Josephus Boll weet waarover hij praat van 1951 tot 1956 zat hij in het Vreemdelingenlegioen. 3 1/2 jaar van zijn diensttijd bracht hij door in Vietnam. Nu drijft hij een speelgoedwinkel in de Amsterdamse Jacob van Lennepstraat.
In Vietnam heeft hij jonge soldaten in vijf minuten grijs zien worden van angst. Van tijd tot tijd heeft hij zelf nog nachtmerries. ” Niemand hier heeft een idee van de ellende die een oorlog daar met zich mee brengt.” Boll draait eeb sigaret uit een half pondsbaal en vertelt.
“Het was heel moeilijk vechten daar. En dan moet je weten dat ze er zeker van het Legioen geen “kneusjes” of “wrakken” heenstuurden. Maar de Vietminh, zo heetten ze toen nog, leek wel ongrijpbaar.
Toen wij er kwamen hadden ze één geweer op de vij, zes man. Dat zat aan een touw en als wij een schutter neerlegden trok de volgende het naar zich toe. Dat ging zo door tot de laatste man. Die verdween dan met het geweer in een onderaardse gang.
Als er ergens in de jungle Viets signaleerd waren en wij omsingelden ze, dan war plotseling geen hond meer te vinden. Ze hadden hondereden van die gangen. Als je dan terugging naar je basis had je een mooie kans in een hinderlaag te vallen. Ik heb er zo heel wat zien gaan.

OOK VROUWEN

Vrouwen vocht ook mee, op hun manier. Die gingen bij je in de buurt zo goed als naakt zwemmen en wenkten dat je moest komen. Je begrijpt dat als je daar in de jungle zat… we wisten het, maar er waren er altijd weer die er in trapten. Ze kwamen niet terug. Zo gauw ze met zo’n vrouw een hut ingingen kregen ze een mes in de rug van een Vietminh, die onder het bed zat. Het gebeurde vaak dat ze sabotage pleegden en onze posten aanvielen. Kregen we dan in de gaten dat er in een bepaald dorp Vietminh moesten zitten dan gingen we er op af. Maar niemand van de inwoners had ooit een Vietminh gezien. Ik heb gemaakt dat wij in de buurt van zo’n dorp mangaten groeven. Zeven man van een patrouille die daar eens op de Vietminh wilden gaan zitten wachten, kregen toen een mes in hun lijf. De Vietminh had alles in gaten.
De enige manier om er tegen in gaan was de keiharde guerrilla, maar dan ook keihard. Dat wist je daar, als ze een post van ons hadden overvallen en uitgemoord, vond je daar bijvoorbeeld kameraden met hun buik volgepompt met water. Dan wilde je wel. Dan ging alles wat we tegenkwamen plat. De tactiek van de verschroeide aarde.”
Josephus Boll draait nog een sigaret en neemt een slok van de koffie die zijn vrouw ondertussen heeft ingeschonken. Hij gaat wat moeizaam verzitten; de gevolgen van een nekschot dat hij na Vietnam in Marokko opliep, spelen hem nog altijd parten. Hij zegt nog eens dat men in Vietnam alleen met een harde guerrillastrijd iets kan bereiken. „Misschien maken die Amerikaanse mariniers een kans. Maar hoeveel zijn dat er?”

VERBITTERD
Als hij dan op Dien Bien Phoe komt, klinkt er verbittering in zijn stem, omdat de leiding van het voor hem nog steeds heilige vreemdelingenlegioen toen ondergeschikt was gemaakt aan generaals uit Parijs. Die hadden er té weinig kaas van gegeten, vindt hij.
„Toen wij in Dien Bien Phoe zaten, waar op een gegeven moment alles werd samengetrokken, kreeg een patrouille van ons in de gaten dat in de bergen om ons heen rails waren aangelegd voor kanonnen. Wij rapporteerden het, maar nee hoor, dat bestond niet. Een paar maanden later, de Viets hadden geen haast, kregen we op een dag plotseling artillerievuur van die bergen. Als onze vliegtuigen er op af gingen duwden ze de kanonnen achteruit en rotsblokken er voor. Dan was er niets meer van te zien.”
Na een paar weken van vergeefse tegenstand viel Dien Bien Phoe.
Wie niet gesneuveld was werd krijgsgevangene gemaakt.
Boll: „Ik heb toen 1300 kilometer op blote voeten door Vietnam moeten lopen, op weg naar een krijgsgevangenkamp. In de dorpen onderweg maakte commissarissen ons belachelijk bij de bewoners. Zo van, daar heb je ze nou die onoverwinnelijke imperialisten. In het kamp heb ik veertien dagen aan een boom gebonden gestaan, omdat ik mijn pistool had weten te smokkelen. Toen ik eruit kwam woog ik nog 30 kilo.”
Josephus heeft de wapens verruild voor speelgoed. Hoewel hij zich nog steeds “milltair in hart en nieren” voelt is hem, dat niet moeilijk gevallen, want: „ik heb schik in treintjes”.





Legioen eenheden: 1951 - 1956

Van Tot Regiment Bataljon Compagnie Plaats Land
3 REI



Legioen onderscheidingen

Onderscheidingen Datum Uitreiking


Info

Verder onderzoek gaande, heeft U meer informatie laat het mij weten via: info@nllegioen.eu

Datum:

Bronnen