18-07-1914 Marokko J. v.d. Velde

Marokko, 14 juli 1910 Taourirt

Het was me een feestdag, die 14 Juli, daar op de graven onzer gesneuvelde kameraden!
En nu volgden nog de noodzakelijke operaties welke de dokter uitvoerde. Armen, benen en verdere lichaamsdelen dwaalden overal rond waar de dokter met zijn helpers passeerde. Hier knarste de zaag in het been van een, die vooraf met chloroform bedwelmd was. De ongelukkige was getroffen door een bal [balle Frans voor kogel], die het gebeente geheel verbrijzeld had en een operatie noodzakelijk maakte. Nog lang heb ik het misvormde gelaat van deze ongelukkige voor ogen gehad.
Steeds knarste de zaag, maar nu was de dokter dan ook bijna klaar. Het werd tijd ook, want de vijand scheen ons te achtervolgen. Weder zouden we ‘t veld moeten ruimen. Het afgezaagde llohaamsdeel viel op de grond en pas was een voorlopig verband, het noodzakelijkste, verricht, of enige lieden naderden met een draagbaar, en legden het misvormde lichaam er op, het halve been bleef achter.
Het werd gewoon ter zijde geschokt, men had nu geen tijd om het behoorlijk to begraven.
Gelukkig kwam het niet tot een nieuw treffen met de vijand, die, ziende dat we het open veld kozen, daar geen gevecht wilde aangaan. We kampeerden daar langs de oevers van l’Oued Sa [Za] en hoewel de omstreken daar ook nog alles behalve veilig waren, waren we toch wat blij eens een goed bad te kunnen nemen.

Baignade dans l’OUED ZA

Het was alsof we ons allen bespat voelden met het bloed van onze kameraden en dat der Marokkanen. Geweren en bajonetten werden gereinigd, kleding bij gebrek aan zeep uitgespoeld. Daarna werd een escorte samengesteld om de nog restende gewonden naar Taourlrt over te brengen.

Mestigmeur

De volgenden dag keerden we weer terug naar Mestigmeur, waar menige ledige plaats in tent óf gelid werd opgemerkt. Na de gebruikelijke rustdagen om de zadels en uitrustingen weer in orde te brengen en ons zelf en de dieren de nodige rust te gunnen, begon de dienst op de post weder. We gingen aan het wegen verbeteren en voerden konvooien van de ene plaats naar de andere.
Een echt gerust leventje. Zo echt huiselijk kon het wezen binnen die muren, wanneer daar op een oude onze fonograaf „uitvoeringen” gaf voor de bezetting, welke — hoewel de platen reeds honderdmaal gehoord hebbende — nog steeds lachte en nieuwsgierig toeluisterde naar de stem van de beroemdste Franse zangers.
De cantine droeg het hare bij, om de stemming opgewekt te houden en onze officieren keken niet streng, wanneer er maar niet gevochten werd.

Ik herinner mij nog goed die dag toen enige grote „mazella’s” (wagens op twee grote wielen) op onze post aankwamen, beladen met telegraafpalen, die bij ons moesten worden gelost, daar we in ‘t bezit waren van twee Franse telegrafisten. Natuurlijk werd er luid gebromd, dat we in de namiddag nog zoveel werk zouden moeten verrichten.
Eensklaps, als afgesproken, meldden zich zes man als vrijwilligers aan, welke eerst de wagens en hun inhoud eens goed hadden aanschouwd. Dat de zaak niet zuiver was, begreep ik dadelijk. Er moest iets uit te slaan wezen, dat die lieden zo graag palen losten.
Het werd avond. Nog steeds smeten de overige mannen de zware palen naar beneden; morgen zouden anderen ze verder transporteren. De hoofdzaak was, dat ze gelost waren, omreden dat de Spanjolen de volgenden morgen vroeg weer terug wilden.
Gerust sliepen enige van hun reeds op enige afstand achter een heg, waar een vuurtje brandde, terwijl de rest in ginds „café maure” een hete slok thee had gekocht.
Als rustig toeschouwer had ik als wacht hebbende voor de poort niets uit te staan met hun werkzaamheden. Toch werd ik opmerkzaam toen eensklaps In plaats van een telegraafpaal een vat werd neergelaten, niet te wild, nee heel voorzichtig. Twee van de lossers wijdden hun zorgen voor het verdere transport, de anderen losten onvermoeid verder als dlenstijverige militairen. Het vat rolde verder In mijn richting. Geen twijfel was meer mogelijk, het was te doen geweest om de wijnvoorraad van de wagenvoerders, welke als eerste dorstige gasten op hun eenzame wegen steeds een vat wijn mee voeren, hetgeen ze, wanneer ze op een post aankomen, evenwel zeldzaam aanspreken, daar ze dan liever absint drinken. Met spanning tuurde ik naar de Spanjolen. O wee, wanneer ze iets mochten bemerken. Het vat rolde verder. Het scheen nog goed gevuld te zijn, te oordelen naar de pogingen der voortstuwers om sneller voort te komen. Ik kon niet nalaten te groeten, toen de buit mij passeerde.
Misschien schoot er nog iets over voor den armen schildwacht, die immers niet verplicht was zo iets te laten passeren. Nog enige ogenblikken hoorde ik het rollen In de richting der opgestuwde zakken haver, welke den voorraad uitmaakte voor de ezels; daarna kwamen de legionairs terug en werkten nog lang en ijverig, tot eindelijk de wagens ledig waren. Daarna verdwenen ze na het avond-appèl binnen de poort, welke zich achter hen sloot.

Den volgenden dag bij de reveille waren de voertuigen reeds ver weg, doch pas na de middag werd het vat aangesproken. De halve compagnie liep dronken rond. Men haalde met brandemmers wijn uit het havermagazijn, tot verwondering der officieren, die evenwel zich er niet In moeiden. Ze zagen liever niets, dan hadden ze ook niets te verantwoorden. Ook ik kreeg mijn deel en zelfs te rijkelijk !

Later zullen de Spanjolen natuurlijk gereclameerd hebben bij onzen kapitein, daar onze cantinebaas, die geen voordeel had gehad van het avontuur, de lieden wel op de hoogte zal hebben gebracht. Maar toen was er al te veel tijd verlopen, om de schuldigen nog te achterhalen. De volgende maal zullen de voerlieden wel beter toegezien hebben als ze palen brachten.
Vele malen zag ik de helden dezer geschiedenis nog terug, overal In Marokko, tot ik eensklaps hoorde, dat ze voor den krijgsraad te Fez zouden moeten terecht staan wegens oplichtingen, gepleegd bij enige Israëlieten in die stad, bij wie ze onder allerlei namen en titels voor enige honderden franks aan verschillende wljuseorten hadden los gekregen, onder voorwendsels, dat ze handelden uit naam der Franse administratie. Hoeveel straf ze gekregen hebben, weet ik niet, daar ik telkens verplaatst werd.

Dat voortdurend overplaatsen is in geen wapen zo eigen als in het legioen. Nooit kan men zeker zijn ergens voor enige tijd te verblijven. De twee regimenten zijn in alle koloniën te veel verspreid. Dan nog de vele colonnes en verkenningen, soms maanden lang in de woeste onherbergzame landstreken. Men is nooit goed op streek, kan niets mee voeren wat men gaarne tot aandenken zou willen behouden.
Iets wat u dierbaar is, wordt U tot een last, wanneer ge het dag in dag uit moet mede dragen. Zelfs het zo duur verdiende geld wordt te veel. Men smijt het in de eerste de beste vuile Marokkaanse vrouwenhand, om er althans enige eieren voor te kunnen krijgen, die men dan tienvoudig betaalt. Maar zo is het leven van den legionair.

J. v. d. VELDE.

Nieuwsblad van Friesland : Hepkema’s courant 18-07-191

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over