1907 De strijd tegen het vreemdelingenlegioen

Op 23 maart 1907 verscheen er in “Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië” een uitvoerig artikel over de oprichting in Duitsland van een anti-legioen vereniging.
Kort werd er in het artikel ook verwezen naar “Hollandsche vreemdelingenlegioen” waarmee het KNIL bedoelt werd. Verder geldt echter alle aandacht het Franse Vreemdelingenlegioen.
De korte referentie naar het KNIL was mogelijk een reden van de redactie van “Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië” dit waarschijnlijk uit het Duits vertaalde artikel op te nemen.
Veel aandacht is er in het artikel voor de anti-legioen boeken die destijds in Duitsland verschenen.
Daarnaast werden o.a. de slechte betaling, de strenge straffen en de geringe promotiekansen besproken.
Aan het einde komt in een korte paragraaf de homoseksualiteit in het legioen aan de orde.

De strijd tegen het vreemdelingenlegioen.
(Bewerkt voor het Nieuws v. d. Dag voor N.-I.)

In Keulen en Aken is onder het voorzitterschap van den voormaligen officier van het Fransche vreemdelingenlegioen, Frits Ohle, die in den laatsten tijd door zijne boeken:
„De kleine oorlog in Afrika” [1] en
„Blanke slaven” [2]
ook als auteur naam heeft gemaakt, eene zoogenaamde „Anti-legioensvereeniging”(a) opgericht.

Deze vereniging wil zich ten taak stellen, door leerzame voordrachten etc. Duitsche jongelieden te waarschuwen voor den noodlottigen stap, in het Fransche of Hollandsche vreemdelingenlegioen dienst te nemen.
Hare hoofdafdeeling is in Keulen gevestigd, en zij heeft het plan om in alle Duitsche steden, die van eenig belang zijn, onderafdelingen op te richten. De gedachte, om op deze wijze aan de beruchte “moderne hel” alias het „koloniale leger” den toevoer van Duitsche jonge mannen af te snijden of ten minste te beperken is niet nieuw.

Reeds vijf jaar geleden is door een zekeren Paul Besser, die zijne ervaringen in het Fransche koloniale leger onder den titel “Stemmen uit eene moderne hel”[3] heeft gepubliceerd, te Dresden eene dergelijke vereniging in het leven geroepen. Wegens financiële moeilijkheden verliep deze bond echter weer.

Frankrijk, dat zijne kolonialen tot nu toe als welkom en goedkoop kanonnenvleesch beschouwde, wordt natuurlijk door deze bestrijding van den toeloop voor zijn leger onaangenaam verrast. Dit bleek uit het feit, dat onmiddellijk een agent naar Dresden werd gezonden, die met geld en goede woorden de vereniging trachtte te bewegen uiteen te gaan.
Het voorval is indertijd niet bekend geworden, des te meer zal men er zich nu voor interesseren.

Op een dag kwam een zekere heer Bouillon bij den president der Dresdensche vereniging. Hij stelde zich voor als agent der Fransche regeering en bood de vereniging, d.w.z. elk lid, eene bepaalde schadeloosstelling in geld en een stuk land in de provincie Oran ter kolonisatie, indien de vereniging, hare beweging tegen het Fransche koloniale leger wilde staken.
Natuurlijk ging de vereniging op dit aanbod niet in en de agent was verplicht onverrichter zake te vertrekken.
Reeds eenmaal heeft men aan gene zijde der Vogezen onaangename ondervindingen opgedaan door onthullingen van de ellende en het Iijden in het Fransche vreemdelingenlegioen.
Dat was in 1896, toen de brochure van een zekeren „Argus”, getiteld “De avonturen van een koloniaal in Algiers en Tonkin” verscheen.
Ernest Judet publiceerde toen in het Petit Journal eene reeks artikelen, waarin hij de opstellen van „Argus” leugens noemde. Judet vond het echter overbodig, zijne bewering met bewijzen te staven. Gedurende de laatste jaren is eene geheele verzameling mémoires van voormalige kolonialen uit het Fransche leger verschenen.
Naast de “Verloren zonen” van Wilhelm Kremer en de avonturen van Ernst Hahnlein („Een Koloniaal” en „Onder vreemde vlag”), van Alfred Rommels „Frankrijks koloniale leger en haar doel” ecz. is het vooral Ohles werk: „Blanke slaven — Bessers boek werd reeds genoemd — dat belangstelling verdient, wijl Ohle officier is geweest en al wat het vertelt over de behandeling der kolonialen niettemin overeenstemt met wat de anderen daaromtrent verhalen. De onthullingen, welke Besser en anderen in ‘t licht zonden over de ongelofelijke wreedheden en de met alle begrip van menschenwaarde spottende behandeling, waaraan de kolonialen zijn blootgesteld, zou men licht voor overdreven kunnen houden, als zij niet een nieuw bewijs vonden in de schilderingen, die Ohle ervan geeft. Want deze schrijver bevestigt geheel, wat zijn voorganger heeft beweerd.

Ene statistiek, die eenige jaren geleden is opgemaakt, toonde aan, dat Duitschland 52 pCt. der kolonialen levert en dat, zoals in de “Avenir du Tonkin” werd meegedeeld, circa 1500 Duitsche onderdanen jaarlijks te Tonkin alleen te gronde gaan.

Onder deze omstandigheden kunnen de pogingen van bovengenoemde vereniging niet anders dan met grote vreugde worden begroet. Wij wenschen haar volledig succes toe, zégt de Ost As. Lloyd.
De koloniaal, die levend uit Afrika of Azië terugkeert, is meestal een naar lichaam en ziel sterk achteruit gegaan wezen — dikwijls zelfs niet meer tot arbeiden in staat.

Een uittreksel uit een ziekenregister van het hospitaal te Saida — het garnizoen van het tweede vreemdelingenregiment — geeft hiervan voorbeelden. Na een tweejarigen diensttijd moesten 76 kolonialen, waaronder 38 Duitschers, wegens „gekrenkte geestvermogens” ontslagen worden.
Onder de Duitschers heerschten de volgende toestanden:
18 leden aan „Dégénérescence mental prédominante” (zichtbaren geestelijken achteruitgang, zoals buien van angst en melancholie met voorbijgaande vlagen van vervolgingswaanzin);
7 leden aan „Etats dépressifsmélaccholiques” (melancholie ten gevolge van drankmisbruik),
5 aan „Etats maniaques intermittents” (vlagen van krankzinnigheid) en
3 aan „Délires systématisés (idees fixes enz.)

Deze statistiek is reeds voldoende om een op avonturen belust jongmensch voor het legioen te waarschuwen. Want al zingt Kremer in zijn gedichtje „Der Tanz der Legion”, zeer terecht:

Deel van de tekst van het lied
“Tanz der Legion”
Willi Cremer

….. Elke week komt er verse waar,
Boeven en bedelaars, zelfs een baron.
Elke week komen zoo dertig stuks.
En ieder ervan is een prachtexemplaar

Daar danst nu het schuim der mensehheid in ‘t rond
En hoeveel toekomst, hoeveel streven.
Gaat hier erbarmelijk en vrolijk ten grond ……


Toch moet men niet uit het oog verliezen, dat vele kolonialen slechts door jeugdige lichtzinnigheid en overmoed in het leger worden gedreven en een smetteloos verleden achter zich hebben.

Het is een heel gewone truc van de wervers voor het Fransche vreemdelingenlegioen hunnen slachtoffers, het leven in Afrika en Oost-Azie in de schoonste kleuren af te schilderen: avonturen, reizen, roem, eer, voortreffelijke verpleging, goede soldij, uitstekende vooruitzichten op snelle bevordering etc. etc.

Dezen illusies wordt echter reeds bij aankomst te Marseille den bodem ingeslagen. Op het fort St. Jean, het verzamel-punt der nieuw ingelijfden, verbleken reeds de eerste stralen der hoop om op Afrikaanschen grond geheel te verdwijnen.

Anti-Legioen campagne plakzegel.
“Eine Warnung an die deutshe Jugend
FREMDENLEGION
Den Insekten ausgesetzt!”
De afbeelding toont de “Crapaudine”

Straffen

Straffen, zooals de gevreesde „crapaudine” (Spaansche bok), de gezondheid ondermijnende „Silo” (trechtervormige gaten in den grond waarin de arrestanten soms tot 60 dagen moeten doorbrengen),
de publieke werken, slecht voedsel, een erbarmelijke behandeling en eene dagelijkse soldij van… 8 centimes, ziedaar de vervulling der mooie beloften die den soldaten, bij het in dienst treden-onder de Fransche Driekleur, worden gedaan.

Hoe ongunstig het met de promotie gesteld is kan men zien uit het feit dat het officiers-corps van het legioen bijna uitsluitend uit Franschen bestaat. Het bekende Fransehe spreekwoord: „Elke soldaat draagt den maarschalk-staf in zijn ransel” is voor het koloniale leger niet meer dan een sprookje.
Ohle schrijft het ook: De Franschen willen voor het legioen slechts soldaten; officieren hebben ze zelf genoeg I
De toevloed van Fransche officieren die in het legioen hunne sporen willen verdienen, is heden ten dage te groot, dan dat er nog plaats zou zijn voor een eerzuchtigen, of zelfs talentvollen vreemdeling. Sedert den Fransch-Duitschen oorlog is het uitsluitings-systeem in de Fransche officiers-corpsen steeds strenger toegepast. De Fransche wetgever heeft voor alles gezorgd dat het bijna onmogelijk is geworden, den officiersrang deelachtig te worden, want de eischen, -die de wet stelt, zijn te zwaar dan dat daar dikwijls aan voldaan kan worden.

Als vreemdeling kan men in het legioen nooit officier, zelfs niet sergeant of sergeant-majoor worden.
Elke soldaat, die hoger op wil dan korporaal, moet zich laten naturaliseren, hetgeen pas na vooraf drie en een half jarigen vlekkeloze dienst mogelijk is. Bovendien moet een bewijs van goed gedrag, afgegeven door de autoriteiten van zijne geboorteplaats, overgelegd kunnen worden.

De laatste voorwaarde is oorzaak, dit het officieren- en onderofficieren-corps van het legioen inderdaad vrij blijft van slechte buitenlandse elementen, die anders allicht de overhand zouden krijgen.

Een groot gevaar voor jonge, onervaren lieden met een zwak karakter schuilt ook in de onzedelijkheid die in het legioen is ingeworteld en aldaar onder den naam van moyen d’afrique bekend staat.
Het duitsche strafwetboek bedreigt deze ontucht met zware straffen, maar in het legioen in Afrika heeft reeds menigeen zijne promotie verdiend in de slaapkamer van zijn meerdere.

Het bovenstaande doet den wensch opkomen, dat het streven van de „anti-legioen vereniging” met volkomen succes moge worden bekroond!

T. D.

[1] Weisse Sklaven. Schilderungen aus der französischen Fremdenlegion. Fritz Ohle. Richard Sattler Leipzig, 1906.
[2] Der kleine Krieg in Afrika – Aus der Erinnerungs- und Bilder-Mappe eines Offiziers der französischen Fremden-Legion. Fritz Ohle. 1905
[3] Stimmen aus einer modernen Hölle. Erlebnisse in der französischen Fremdenlegion in Algerien und Tonkin
[4] Willi Cremer. Lieder aus dem Rinnstein – Band 1 bis 3, gesammelt von Hans Oswald Herausgeber / Verlag: Ostwald, Hans. Harmonie Verlagsgesellschaft / Berlin Jahr: 1903

(a) Deutscher Schutzverband gegen die Fremdenlegion e.V.

(b) L’Avenir du Tonkin, dagblad

Limburger koerier 14-11-1906

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over