1920 De Zwerver, een oud-legionair keert gedesillusioneerd terug uit zijn “kleine vaderland”

Inleiding

Een correspondent van “Het nieuws van den dag” beschrijft in het volgende artikel, eigenlijk meer als een schrijver dan een journalist, de gedachten en overpeinzingen van een gedesillusioneerde oorlogsveteraan. De veteraan, een Hollander die in het Franse Vreemdelingenlegioen heeft gediend, keert na een bezoek aan zijn “kleine vaderland”, Nederland, terug naar Frankrijk. Het lukt hem niet meer met de mensen daar echt contact te komen en voelt en denkt dat dit het gevolg is van wat hij tijdens de oorlog heeft meegemaakt..
Gezien de schrijfstijl is het niet helemaal duidelijk of deze ontmoeting tussen de correspondent en de veteraan echt heeft plaatst gevonden of fictie is.
De veteraan zou 3 jaar officier in het veld zijn geweest en o.a. onderscheiden zijn met het legioen van de eer.

Het nieuws van den dag 17-06-1920

BRIEVEN UIT PARIJS


(“Van onzen correspondent.)

De Zwerver terug uit Holland
Parijs, Juni 1920.

De Zwerver wachtte aan het Haagsche station van de Hollandsche Spoor op de Parijsen trein, die 20 minuten vertraging had, De mensen keken naar zijn linker mouw, die leeg hing en naar de hun vreemde decoraties in zijn knoopsgat, het rode lindje van het Legioen van Eer, het geel en groene van de militaire medaille, het bronzen van het Oorlogskruis. Hun nieuwsgierigheid prikkelde hem, en in zijn behoefte aan eenzaamheid bang bekenden te zien, hield hij zich achteraf.
Hij voelde zich vreemd in de stad van zijn jeugd en zijn hart was hulpeloos in hem als een verloren ding.
Hij wilde weg, hij wilde los zijn van deze hem vreemd geworden omgeving, die hem bedrukte en waartegen hij zich machteloos gevoelde. Hij wilde zijn indrukken verwerken en in verband brengen met zijn herinneringen van kind en jongen man. Hij dacht aan zijn moeilijk en inspannend werk in Parijs, aan zijn bureau, aan zijn personeel, aan zijn chef. En hij besefte ineens, dat hij heimwee had. Heimwee, dacht hij bitter, naar een land, dat het mijne niet is. De trein kwam eindelijk en de besteller vond met moeite een plaats voor hem. De coupé was vol, zijn medereizigers zaten zwijgend te roken. De regen had de ruiten beslagen en van zijn plaats kon hij niet uitzien. Terwijl de trein voortjoeg viel hij al dieper en dieper in zijn broeiend denken. Hij voelde zich hopeloos ongelukkig.
Bijna zes jaar was hij weg geweest, waarvan vijf oorlogsjaren. Hij had de mensen niet begrepen, de mensen hadden hém niet begrepen. Ik ben totaal van hen vervreemd, dacht hij en ik weet niet hóe ik ze ooit zal terug vinden. Ik heb toch vroeger zoveel gezworven, ik heb met zoveel andere volken geleefd, korter of langer en mijn terugkeer was altijd een vreugde, een hervinden van het oud vertrouwde en het diepst eigene. En nu? Twee weken had hij bij familie en vrienden doorgebracht. Er waren plaatsen leeg gevallen in de kring en dierbare gezichten voor altijd verdwenen.

Het had hem diep getroffen. Maar de anderen hadden verder geleefd en zich aaneen gesloten. Zij spraken met hem over kinderen, die geboren waren en komen zouden, over dood en ziekte, over huwelijken en echtscheidingen, over zaken en geldverdienen, over materiële moeilijkheden en ook over de oorlog.

Ze hadden allemaal meningen, die keurig afgepast waren, ze waren pro dit of contra dat, maar één dring hadden ze gemeen, hun behoefte aan veroordelen. Zij oordeelden over alles en iedereen, van alles waren ze op de hoogte, alle landen, alle generaals, alle staatslieden werden gewogen en gemeenlijk te licht bevonden.
Engeland had dit op zijn geweten, Duitsland wat anders en Frankrijk dat.
Hij die zelf drie jaar als officier te velde had gestaan, hoorde van Hollandsche officieren, waarom de Duitsers zo kranig waren en wat de kracht was van de Fransen, en om welke reden de Engelsen succes hadden gehad en waarin allen tekort schoten.
Hij, die meende de mensen wat te vertellen te hebben, was hoe langer hoe stiller geworden. Hjj hoorde met verbazing hoe het lot van de de mensheid geregeld moest worden, wat de verschillende regeringen nu moesten doen, en hoe alles nu zou verlopen als Frankrijk niet toe wou geven of als Duitsland niet doorzette.
Zij klaagden ook over de materiële ontberingen, die zij door schuld van anderen, te doorstaan hadden gehad. Ze hadden het woord oorlog dikwijls in de mond, maar als zij daarover spraken, begreep hij niet meer.
Het was dezelfde naam voor een andere zaak. Oorlog voor hen was een soort van misdadige verdwazing, die de mensheid, behalve de verstandige neutralen had aangegrepen, zoals een pestepidemie over de volkeren komt gevaren.
De oorlog was nu uit, Goddank, want men had weer vrijwel van alles, hoewel het leven bar duur was. De oorlog was profijt voor de O.W.’ers, de oorlog was ongeoorloofd en onbehoorlijk, want hij belemmerde fatsoenlijke, kalme mensen in hun eerlijk bedrijf en het maakt hun het geld verdienen voor vrouw en kinderen lastig. Zij hadden zich zoveel mogelijk tegen den oorlog verzet, en in het diepst van hun hart en met al hun energie eisten zij maar, één ding, terugkeer tot de goede oude vredestijd. Het ergerde iedereen, dat die niet sneller kwam, het was in aller oog een onrecht te meer. De meesten vonden wel, dat Duitsland schuld, aan de oorlog had, maar de anderen waren ook niet blank als onschuldige lamineren.


Gruwelen dóór de Duitsers bedreven

Op een sociëteits avond kwamen de gruwelen dóór de Duitsers bedreven ter sprake. De Zwerver sprak uit zijn persoonlijke ervaring, het was een van de eerste dagen van zijn verblijf in Holland. Toen hij uitgesproken had, zeide een van de aanwezigen zachtjes tegen zijn buurman, dat dat natuurlijk overdreven was. De Zwerver had de man verbaasd aangekeken en er was een pijnlijke stilte gevolgd.
De trein joeg voort, Rozendaal uitstappen, formaliteiten, oponthoud en in een ogenhlik daarna in Esschen hetzelfde. Een van de reizigers sprak de Zwerver in gebroken Fransch aan, hij antwoordde kortaf en bijna onverstaanbaar. Hij kon niet met de mensen praten, hij was te veel in zich zelf verdiept. In Brussel stapte hij over in de restauratiewagen en at met een Parijzenaar, dien hij wel eens ontmoet had. Maar hij was stil en zei niet veel. Het viel de ander op. „Niet tevreden over het kleine vaderland?” vroeg hij. Maar de Zwerver antwoordde met een vage handbeweging en zei „familiekwesties”.
Toen de Zwerver weer alleen was, zag hij klaarder in zijn moeilijkheden. Het is de oorlog, dacht hij, de oorlog, die ik op zo’n andere manier heb doorleefd. Mij, ons heeft hij van de eersten tot de laatsten dag in beslag genomen. Hij heeft over alles van ons beschikt, over ons leven, onze ledematen, onze gezondheid. Hij was onze onvoorwaardelijke meester en hij was meedogenloos. Hij eiste alles van ons, onze trouwste makkers, onze beste vrienden, onze mannen, onze zoons, onze verloofden, onze broers, onze minnaars.
Wij waren in zijn dienst vrijwillig of gedwongen, en wij waren zo’n grimmig besloten dienaren, omdat wij niet anders konden. Hij heeft ons materieëlen en morelen nood opgelegd, zoals maar weinig geslachten hebben gekend en wij hebben het gedragen. Wij dienden, minder omdat wij wilden, dan omdat wij moesten.
Wij hebben gemopperd, wij hebben gezucht omdat leven en sterven en verminkt worden als zware last op onze schouders lag, maar het diepst van ons zelf hebben we gegeven en het rijker teruggewonnen. Hij heeft ons te gering in aantal voor schijnbaar te zware taak gelaten, het erfdeel ons toevertrouwd door het bloeiende mensdom, dat naast ons is gevallen. En wij blijven gebonden door onze verantwoordelijkheid tegenover de komende generaties. Ons leven Is moeilijker, het is zwaarder, maar ’t is onnoemelijk veel rijker. Wij zijn in al onze ellende de bevoorrechten van deze tijd. Onze gemeenschap bloedt uit duizend wonden, waarvan de mijiste het duizendvoud is van mijn verloren arm. Maar zij helen met iedere dag en uit onze diepste nood hebben wij geloof en vertrouwen in het leven gekregen. Wij hebben een aangevallen volk verdedigd en de vrijheid van de beschaafde wereld verzekerd. Onze taak is niet teneinde, ons werk is niet af. Er zijn en worden nog dagelijks fouten begaan, wij zijn niet anders dan arme, dwalende mensen. Toch is ons deel het beste deel. Wij hebben het niet gekozen, maar ’t is ons opgelegd. En daarom past ons bescheidenheid. Anderen hadden in onze plaats het zelfde gedaan.
Quévy, Feignies. Nog tweemaal oponthoud en formaliteiten. De trein reed door de verwoeste gebieden. De Zwerver die nu een hoekplaats hij het raam had, zat uit te kijken. Dood en verdelging waren over het land getrokken. Alle huizen geschonden, houten barakken voor mensen en vee.

Maar overal de rijke belofte van de jonge gewassen. Mannen en vrouwen aan de arbeid. Moeder Aarde had haar kinderen weer tot zich geroepen en de kinderen hadden dien roep gevolgd. Het Leven is sterker dan de Dood, dacht de Zwerver ontroerd. Zijn peinzen keerde terug tot het kleine vaderland. Ik ben ervan gescheiden, dacht hij bezwaard en het zal nooit weer het zelfde worden.
Maar het zal er wel veranderen, nu het open staat naar alle windinrichtingen. Het is te klein en het heeft niet als Frankrijk een hechte ononderbroken traditie en strek geheel eigen intellectueel leven waardoor het zo weinig van anderen afhant. Maar de geesten zijn open en zijn trouw en eerlijk. Hij dacht aan zijn rijke jeugd, aan de ernstige toegewijde mannen en vrouwen, die over zijn jonge jaren hadden gewaakt, hij leefde een ogenblik in het oud vertrouwde wijdse landschap, hij zag de pracht van de de varende wolken over het lage land en de grootsheid van de zomerse nachten. Het is maar een tijdelijk misverstand en de schuld ligt ook aan mij. Ik heb niet genoeg aan hun omstandigheden gedacht, het heeft me gehinderd, dat ze niet meer belangstelling hadden voor wat er gebeurd is. Maar dat komt omdat ze denken, dat ze alles kennen en weten. Ze praten over de oorlog als een blinde over kleuren. Maar hoe zou het anders kunnen zijn?
De Zwerver werd nog eens in gebroken Fransch aangesproken. Hij antwoordde in het Hollandsch. Zijn reisgenoot sterk onder de indruk van de desolatie van de verwoeste steden en dorpen, luisterde naar zijn uitleggingen. De man werd stil en zat met een bezorgd gezicht uit te kijken. „Zó erg had ik ’t me nooit voorgesteld”, zeide hij”, Ik begin nu te begrijpen, dat alles niet dadelijk weer in het oude spoor teruggebracht kan worden. Van dat alles geven cinema en geïllustreerde bladen geen flauwe voorstelling”.
De Zwerver zweeg een tijd, toen zei hij: „Allen, die de oorlog niet van nabij hebben gezien, niet alleen in de neutrale, maar ook in de oorlogvoerende landen, moesten een reis door de verwoeste gebieden maken. Zij zouden dan een begrip van de oorlog krijgen en van dat begrip iets overbrengen op hun kinderen en kindskinderen. De chauvinisten zouden misschien het misdadige van hun bedrijf gaan inzien, de entrenisten ter andere zijde met hun goedgemeende, maar nevelige theorieën zouden begrijpen, dat de vrede niet bewaard kan blijven door het verkondigen van humanitaire denkbeelden. En zij, die er geheel buiten zijn gebleven, zouden weten dat de werkelijkheid hun begrip is ontgaan en dat zij met veroordelen moeten wachten, totdat zij tot oordelen bevoegd zijn. Er is werkelijk meer gebeurd, dan de levendigste verbeelding zich kan voorstellen”.

Ziehier, zo getrouwelijk mogelijk weergegeven, de gedachten en gevoelens van een Hollandse vriend, die in het Vreemdelingenlegioen heeft gediend na een jaren lange afwezigheid een bezoek aan het oude vaderland heeft gebracht. Hjj heeft dit alles in een lang gesprek aan uw correspondent toevertrouwd. Zo er iets in zijn oordeel mocht zijn dat U mocht ergeren, bedenk dan wel, dat hij ons land zeer lief heeft en dat hij ten strijde is getrokken in de overtuiging, dat hij niet minder het Hollandse dan het Franse belang diende.
En daarom is zijn oordeel in ieder geval waard overwogen te worden.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over