1931 Feuilleton. DE LEGIONAIR

Inleiding

Het volgende verhaal dat zich afspeelt in het Franse Vreemdelingenlegioen verscheen in 1931 in diverse kranten en tijdschriften in Nederland waaronder “Onze vaan” het orgaan van de RK Volkspartij in Nederland.
De auteur was Jean de La Meunière Gaspin, wat waarschijnlijk een pseudoniem was.
In welke tijd dit verhaal zich afspeelt is uit de context niet af te leiden.
Het verteld o.a. hoe de mannen van de 2e compagnie van het Vreemdelingenlegioen van het hoofdkwartier Sidi-Bel-Abbes marcheren naar een fort in nood bij een oase in de woestijn met de naam El-Tafari, een oase die niet geïdentificeerd kon worden. Het komt in dit soort verhalen trouwens wel vaker voor dat het idee gewekt wordt dat het in het Noord Westen van Algerije gelegen Sidi Bel Abbes in de woestijn of in ieder geval dicht aan de rand van de woestijn ligt. In werkelijkheid is er pas echt sprake van een woestijn zo’n 300 km ten zuiden van Sidi Bel Abbes.
Het verhaal lijkt qua setting en plot sterk geïnspireerd op de beroemde Vreemdelingenlegioen klassieker Beau Geste van Percival Wren uit 1924. Overeenkomsten zijn het verlaten fort en de uit Engeland afkomstige hoofdpersonen die zich “begraven” in het Vreemdelingenlegioen na een kwestie van eer.
Zelden zal een roman zozeer de beeldvorming omtrent een leger eenheid bepaald hebben, enkele jaren nog verder gecatalyseerd door de op de roman gebaseerde films.


Feuilleton. DE LEGIONAIR.
Een eenvoudig verhaal door Jean de La Meunière Gaspin.
(Nadruk verboden. — Alle rechten voorbehouden).

Nog voor de zon was opgegaan die morgen, was de troep van Luitenant Audair reeds met volle bepakking en voorzien van 120 scherpe patronen per man de poort in Siddi-Bel-Abbes uitgetrokken en in snel marstempo de woestijn ingetrokken in de richting van het kleine fort bij de oase van El-Tafari. Een spion had de vorige avond tegen middernacht het ontstellende bericht gebracht, dat de zuidelijke stammen in opstand waren geraakt en met een grote overmacht de kleine militaire post van El-Tafari omringden, waar de bezetting van twintig man het nog slechts op zijn hoogst een dag zou kunnen houden.

Na een straffe marsch van vier uren in de eerste tamelijk koele uren van de prille dag, hield de troep een korte rust. De zon begon nu heet te branden, waardoor de marsen korter en de rusten langer zouden moeten worden. Doch niemand morde. Ruw en wreed en van het allergemeenste allooi als de kerels van het vreemdelingenlegioen mogen zijn, bestaat er in het legioen een ongeschreven wet, die voorschrijft, dat het legioen nooit een gewonde achterlaat om in de handen van de wilde stammen te vallen, maar ze altijd mee neemt. En ook dat een legionair zijn tanden op elkaar zet en loopt, tot hij er bij neervalt, als het erom gaat, een in gevaar zijnde post te ontzetten. De bezetting van post El-Tafari was in het hoogste gevaar: welnu, de legionairs van Siddi-Bel-Abbes, de 2e compagnie met den kleinen luitenant Audair aan het hoofd, kwam in versneld marstempo, ondanks verzengende zonnehitte en schroeiend zand, aanzetten.

Ja zeker, de legionairs komen… Moed dus, jullie handjevol van-God-en-alle-mensen-verlaten-kerels bij de oase van El-Tafari! Plotseling kwam daar van achter een van die herhaaldelijk verstuivende duinen, het grauwwite fort met het handjevol palmen van de oase van El-Tafari in zicht. Luitenant Audair loste een schot uit zijn revolver. Geen antwoord. En toch woei de Fransche driekleur trots van den uitkijktoren. De zware houten poort was gesloten. Behoedzaam trok de 2e compagnie nader, op alles voorbèreid. Want de stam die in opstand was, stond bekend voor zijn buitengewone geslepenheid en wreedheid. Maar de schrale bosjes bij de palmen van de oase waren verlaten. Geen schot weerklonk. Tot op honderd meter van het fort liet de kleine luitenant Audair zijn compagnie oprukken. Een hoornsignaal werd gegeven… Geen antwoord. Geen teken van leven achter de muren van het fort… Toen was het dat John Smith, legionair Smith, naar voren trad, toen luitenant Audair om een vrijwilliger vroeg, om het fort binnen te klauteren. Een dodelijk karweitje vermoedelijk, aangezien er grote kans bestond, dat de bezetting uitgemoord was en het fort stampvol met woeste bruine kerels zat, die de 2e compagnie in een hinderlaag wilden lokken.
Smith was één van die zonderlinge jonge Engelsen, die om het een of ander meisje of een of ander dwaas begrip van eer of zo iets, zichzelf opofferen en van het toneel verdwijnen, om zich te begraven in het Franse Vreemdelingenlegioen, dat niet naar uw verleden vraagt, doch slechts kerels eist, die willen vechten en sterven, zonder een kik te geven.

Lenig als een kat, met zijn geweer aan de riem om zijn nek hangend, klom Smith langs de poort omhoog, hees zich op tegen de borstwering en bleef zo enige seconden doodstil door een spleet naar binnen kijken. Een ogenblik later hees hij zich over de muur heen… en verdween in het fort. Een weeë lucht kwam hem tegemoet van het platform, dat rondom de binnenplaats liep.
Het was onheilspellend stil. In de blakerende hitte lagen over en door elkaar… de roerloze lichamen van de legionairs van El-Tafari… dood.
Daar lag sergeant Marby, de postcommandant en daar korporaal Drion… en daar… en daar… de andere legionairs, gevallen onder het lood van de opstandelingen…
Plotseling voer legionair – Smith een schok door de leden. Roerloos bleef hij staan… want in een hoek richtte een ineengezakte figuur zich moeizaam op, de pet viel af… en een doodsbleke soldaat, van wie het bloed uit een hoofdwonde sijpelde, strompelde op hem toe. Smith werd zó mogelijk nog bleker onder zijn gebronsde huid, dan de gewonde, die op hem toe strompelde.
Want die gewonde, dat was Jimmy Bryan… Langzaam ging het geweer van legionair Smith in de aanslag… de loop gericht op Jimmy Bryan. Een ontzettend plan flitste door het hoofd van Smith. Daar waren nu hij en die vervloekte Bryan moederziel alleen.
„Los een schot om ons te waarschuwen, als alles in orde is”, had de kleine luitenant Audair gezegd. Welnu hij: kon dat schot lossen en Bryan doden, en niemand zou; weten dat hij Bryan, de gehate Bryan, gedood had.
Want dode legionairs klappen niet… Bryan en hij waren doodsvijanden. Natuurlijk om een meisje.
Daisy had Smith afgewezen om Bryan, om die schoft van een Bryan.
Zo kwam John Smith in het vreemdelingenlegioen. Een jaar later, toen Daisy eindelijk achter het geheim van Bryan’s onwaardig leven was gekomen, en zij hem verontwaardigd wegzond, was Bryan bij een nieuw troepentransport dat vanuit Marseille nieuw kanonnenvlees aanvoerde.
Smith had nu bijkans zijn zes aar in de hel van het legioen uitgediend, ja zeker, de hel… En dat was de schuld van Bryan… Bryan moest sterven… Maar toen gebeurde er eensklaps iets zonderlings. Wat was dat nu? Werd die legionair Smith krankzinnig? Was het de moordende hitte, die sommigen gek maakt?… Zijn trekken ontspanden zich en maakten plaats zoor een extatische glimlach… het geweer zakte… Want tussen hem… en Bryan… stond het lieflijke figuurtje van Daisy, Daisy met haar gouden lokken, die schitterden in de zon, en die haar handen naar hem, naar legionair Smith uitstrekte en hem wenkte, ik kom, ik kom bij je… Dan opeens was het visioen verdwenen. Legionair Smith rilde. De misdaad, die hem enkele seconden in haar dauwen had gehad, verliet hem…
Hij snelde op den aanstrompelende Bryan toe, ondersteunde hem, gaf hem te drinken uit zijn veldfles. Dan loste hij een schot in de lucht. De 2e compagnie kwam…

Toen de volgende dag de doden begraven waren en een nieuwe bezetting op het fort van El-Tafari was achtergelaten, trok de rest van de 2e compagnie naar Siddi-Bel-Abbes terug. Er gebeurde weinig onderweg, slechts een kleine schermutseling, met een troepje opstandelingen dat met een paar schoten in de lucht verstrooid en op de vlucht gejaagd werd. Slechts één verdwaalde kogel kwam in de 2e compagnie terecht… En blies het lampje uit van een legionair. Van John Smith. Het zal wel toeval geweest zijn, dat Bryan een poosje later een Engelse krant in handen kreeg, waarin hij de mededeling van het plotselinge overlijden van Daisy las. Een dag, voordat die verdwaalde kogel het levenslampje van legionair Smith uitblies.

Onze vaan; orgaan van de RK Volkspartij in Nederland, jrg 2, 1931, no. 27, 03-07-1931

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over