06-10-1916 Aan het Fransche Front. Au bord de la fournaise

Legionnaire J. v.d. Velde schreef deze brief op 22 september 1916 vanuit een klein dorp gelegen aan een kleine rivier. Hij beschreef hierin o.a. een aanval door een Duitse Zeppelin.
J v.d. Velde diende in deze periode vrijwel zeker bij het régiment de marche de la Légion étrangère.

Aan het Fransche front.
Au bord de la fournaise, 22 Sept 1916.


‘s Morgens 1 uur.
Het kleine dorpje, gelegen aan den oever eener kleine rivier, is nog in diepe rust. ‘t Is hier de laatste posten-linie, waar de soldaten, die vermoeid zijn van een vierdaagsch voorposten-leven met onophoudelijke schermutselingen, een paar dagen „rust” kunnen nemen en hunne uitrusting in orde brengen. Wanneer er geen nadere orders komen, is hun twee dagen gegund.
Men zou op moment niet zeggen, dat men zoo dicht bij het vijandelijk front is, waar het kanon dagen aaneen dondert, waar dood en verderf worden gezaaid. De hemel is bedekt met sterren, alles is rustig dezen nacht. Alleen wanneer men niet gewoon is aan dat dagelijksche rumoer, hoort men heel in de verte, in Provence, in d’Artes of Avignon de doffe, elkaar dicht opvolgende ontploffingen der projectielen. Eensklaps horen wij — zij, die tot de wacht behoren — een vreemd geluid. Het is alsof een insect ons om de oren gonst, doch het wordt sterker. Nu is het of heel in de verte de misthoorn eener groote stoomboot zich laat horen, doch we zijn ver van de kust hier.
Velen onzer weten evenwel reeds wat er aan de hand is; het is het waarschuwingsteken van onzen uitkijk, die de zogenaamde „sirene” laat werken om de slapenden te. wekken en hen te waarschuwen, dat een vijandelijke vliegmachine in aantocht is.
Langzaam komt er beweging in het dorpje. De ontwaakte bewoners openen hunne vensters en nieuwsgierige hoofden loeren naar alle richtingen. Ze vormen belachelijke schaduwen op de tegenover gelegen huismuren in de nauwe straten; men ziet ongekamde haren en wonderlijk lange ledematen. Doch er komt leven in de straten. Vrouwen rennen met kinderen op den arm, anderen slepen zelfs huisraad mede. Een zeult er zelfs een ontzaglijk grooten koffer over de straat Waar heen?
Wel, naar de kelders. De bezitters van grote kelders maken zaken in zulke plaatsjes, meer nog dan de hotelhouders. Het is bij wetsverordening geboden, dat zodra het signaal klinkt iedereen zich in den naastgelegen kelder moet verbergen, ook een deel der militairen. Het is een raar spektakel, zoals daar allerlei soort van menschen in zulk een „wachtkamer” bijeen kruipen. De eigenaar heeft het verblijf natuurlijk zo aangenaam mogelijk ingericht als een werkelijke wachtkamer, waar men kan staan, zitten of liggen, al naar gelang men betaalt De prijzen variëren weer naar gelang van den tijd, dien men in den kelder moet doorbrengen, alvorens het gevaar voorbij is.
De „sirene” blaast nog steeds; het gevaar wordt dus groter, de vliegmachine of Zeppelin nadert.
Zo kruip ik dan ook in een kelder; wat zal ik anders doen? Ik tref er aan: drie jonge vrouwen, een officier, die dien avond met verlof wilde, doch eveneens genoodzaakt is te „wachten”, verder de eigenaars, twee goede oudjes, die reeds meer zulke nachten hebben meegemaakt.
“Hij kan niet ver meer zijn!” zegt er een. Ik wil er meer van weten, en kruip naar den ingang en loer naar boven. Jawel, ik zie duidelijk

de Zeppelin boven het dorpje.

Duitse Zeppelin.
Propaganda ansichtkaart uit de Eerste Wereldoorlog
[ Hans Rudolf Schulze ]

Zo gezien, lijkt het gevaarte wel een grote bij, welker ogen vuur stralen. Dat zijn de lichtwerpers, welke onze stellingen verspieden. De Zeppelin vervolgt haar weg; weldra zal ze over ons heen gevlogen zijn, doch eensklaps verandert zij van richting, stopt, en schijnt te aarzelen waarheen te gaan. Weldra begrijp ik die beweging, want enige Franse vliegeniers zijn opgestegen en beginnen de vervolging. Heeft de Zeppelin angst voor die tegenstanders, hoe klein ze ook zijn? Ze zwenkt en wordt voortdurend achtervolgd. Twee uren gaan voorbij en weer begint die satanische „sirene” te gillen. Waarschijnlijk weer een andere Zeppelin, die komt, of misschien dezelfde welke aan hare vervolgere heeft weten te ontsnappen.
Zo wachten we dan den geheel en nacht. De twee oudjes zijn ingeslapen, de drie jonge meisjes lachen onder elkaar, het schijnt dat ze elkaar nog al iets aardigs te verhalen hebben.
De officier is eveneens ingeslapen, vermoeid van het loopgraven leven, waaruit hij komt, evenals wij. Gelukkige kerel, die nog mét verlof kan gaan voor enige dagen, zijn ouders, vrienden en kennissen weer terug mag zien, terwijl ik als arme legionair — ja, waar zal ik heen gaan?
Misschien na enige dagen, weer naar Verdun, naar een der gevaarlijkste punten in deze stellingen. Langzaam breekt de dag aan, ook in onze „wachtkamer”.
Naast mij geeuwt een kind; een vrouw ontwaakt, rekt zich uit, doch rolt zich weder in elkaar als een jonge kat. Er hangt een eigenaardige lucht in den kelder, zo’n mengsel van ledige vaten en slaapkamerlucht; — enfin, ik moet weer terug naar mijn kwartier.
Overdag vrezen wij geen Zeppelins; zelden komen ze, wanneer onze kanonnen ze onder schot kunnen nemen.

Aan de rivier
zijn reeds de Senegalese negersoldaten aangevangen met wassen. Veel wordt er niet van gemaakt, maar toch moeten ze daar hunne uitrusting, die evenals de onze niet al te groot is aan ‘t front, van tijd tot tijd reinigen. Verderop ontmoet ik de oude bekende Anamieten, Chinese soldaten, die, hoe goed ze ook mogen wezen als kamerdienaar of tafelbediende, hier in het niet zinken tegenover de overige troepen. Ze zijn echter goed genoeg om als hospitaal-soldaat dienst te doen.
In het Engelse kamp wemelt het van Hindoes. Onwillekeurig denk ik aan de Europese bluf van vroegere jaren, waarbij de Europese beschaving, de Franse manieren, de Duitse handel als voorbeeld werden gesteld. Wat is er nu gebleken tijdens den oorlog? Dat ieder der hoogstbeschaafde naties de wildste volkeren in zijn land haalt Om ….. „beschaving te brengen”.
De meest fanatieken worden geprezen voor hun dapperheid; wie de meeste medemensen doodt of verwondt, is de held in deze mengelmoes van volkeren.
Men weet er werkelijk geen wijs meer uit te worden. Ik geloof, wanneer ik nog weer eens in een ander werelddeel mocht komen, dat ik mij zou schamen om te erkennen, dat ik een Europeaan ben. Alle korpsen, alle wapens zijn nu één vreemdelingen-leger; van uit alle hoeken der koloniën worden vrijwilligers gehaald, die, niet wetende wat een moderne oorlog betekent en benieuwd om Frankrijk eens te bezoeken, gretig toebijten.
Nu eerst ziet men welk een macht van volk Engeland tot zijne beschikking heeft, en welk een materiaal. Rusland zendt steeds nieuwe troepen. Die worden hier gewapend en delen dan met ons het leven in de loopgraven. Wat den toestand betreft hier aan deze zijde, over het algemeen gaan we, sinds we onze nieuwe zware artillerie hebben, langzaam vooruit.
De Duitsche loopgraven worden zodanig beschoten met zware granaten en luchttorpedo’s, dat de bewoners vluchten moeten of bedolven geraken, soms geheel afgesneden van den terugweg.
Dan moeten ze zich overgeven. Soms met hele troepjes komen ze binnen, vélen blijde dat ze „eindelijk binnen” zijn en er heelhuids zijn afgekomen.
Ik geloof niet, dat ze door de Fransen slecht behandeld worden; ik heb tenminste nooit iets daarvan bemerkt, wanneer ze zelf geen, aanleiding gaven.
Den volgenden keer — wanneer ik althans dan nog tot de levenden behoor — iets meer daarover.

J. v. d. VELDE.


REPOS ET SECTEUR (16 Juillet 5 Novembre 1916)

Après avoir reçu quelques renforts et des cadres à Montiers et Saint-Martin-au-Bois, le régiment monte en ligne le 30 juillet au Plessier-de-Roye, secteur au nord de celui qu’il avait occupé avant Belloy.
Secteur assez calme, gardant le parc, et les ruines de l’admirable château.

Plessier de Roye Le Château
Guerre 1914 – 1918

Lassigny et le Plémont sont en face : seuls, quelques coups de main des deux partis viennent troubler la tranquillité de cette période.

En octobre, le régiment est relevé et retrouve le camp de Crèvecœur, Maisoncelle, Hardivillers, avec, aux environs, les terrains de manœuvres déjà connus.
Le 5 novembre, départ en camions ; débarquement à Wiencourt, au camp 102. On gagne les tranchées devant Villers-Carbonnel, en passant par Chuignes et Chuignolles.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over