1884 Bij het Fransche vreemdelingenlegioen in Tonkin

Op 28 juni 1887 verscheen in het “Soerabaijasch handelsblad” onder de titel “Bij het Fransche vreemdelingenlegioen in Tonkin” het verhaal van “iemand, die bij het Fransche vreemdelingen-legioen in Tonkin” had gediend.
Of het hier het verhaal van een Nederlanderse oud-legionnair betreft is, op basis van de informatie in het artikel, niet op de maken.
Eerder zou op basis van volgende zinsnede “zonder een andere bezitting dan het reisgeld tot aan de Duitsche, of Zwitsersche grens” het zich ook om een vertaling van het verhaal van een Duitse of Zwitsersche oud-legionnair kunnen handelen. De veelal negatieve uitlatingen over de dienst in het vreemdenlingenlegioen zou daarbij op een Duitse oud-legionnair wijzen, gezien de destijds vooral in Duitsland gevoerde anti-legioen campagnes.

Iemand, die bij het Fransche vreemdelingen-legioen in Tonkin heeft gediend, schrijft: De hoop, het einde van mijnen diensttijd bij het vreemdelingen-legioen in Algiers te kunnen afwachten, zou niet vervuld worden; reeds in November 1884 was het derde bataljon, waarbij ik stond, op weg naar Tonkin, om na den strijd met de woestijnkinderen van Afrika nu ook tegen de helden van het rijk van het midden ten strijde te trekken.
Bij den overtocht was het aan dertig koene zwemmers gedeeltelijk in het Suezkanaal, gedeeltelijk voor Singapore gelukt, door een sprong over boord de slavenketen onder het gejuich hunner achtergebleven kameraden en de vloeken hunner superieuren af te werpen; wij overgeblevenen werden, na acht dagen op de Roode rivier bij Phu-Lam Thouong midden in het vreemde land ontscheept.
In snellen zegetocht voerde ons onze vroegere regimentscommandant, de tegenwoordige bevelhebber der 2e brigade, generaal de Négrier voorwaarts, wij bestormden den bergpas van Taï-Hoa, en reeds den 15 Februari 1885 viel Lang Son in handen der Franschen, nadat de Chineezen de stad zonder tegenweer hadden ontruimd.

Les affaire du Tonkin.
La reprise des hostilites.
Marche de la colonne du General De Negrier sur Lang-Son.
5 juillet 1884

Daarmede had de tweede brigade hare taak eigenlijk volbracht.
Eerzucht en strijdlust echter dreven de Négrier verder. Hij wilde den vijand in zijn eigen hol opzoeken. Het was den 24 Maart. Wij hadden de Chineesche poort laten springen en stonden nu tegenover eene twintigvoudige overmacht. Onze munitie raakte op en steeds verschenen nieuwe versterkingen van den vijand. Maar de Négrier week niet. Eerst toen het nog strijdende hoopje Franschen ernstig gevaar liep omsingeld en platgedrukt te worden, liet de generaal den aftocht blazen.
Thans was het te laat, de vijand was ons op de hielen en zo ontaardde de terugtocht weldra in een wilde vlucht. Slechts met moeite gelukte het aan het reeds ingesloten bataljon van het 111e linieregiment, door de rijen der vijanden te breken en de vluchtende Brigade te volgen.
Te vergeefs weerklonk het hartverscheurende geschrei, het smeeken, hulproepen der verlaten gewonden. Hunne uitroepen stierven weg onder het mes hunner wurgers; de gewonde officieren doodden zich zelven door een schot in de hersenen, daar geen hunner manschappen zich meer om hen bekommerde, de bergbatterijen der artillerie rolden met haar muildierenspan van de reeds door de vijanden ingenomen hoogten en werden slechts met inspanning hunner laatste krachten aan de handen der Chineezen ontrukt.
Eerst toen de nacht aangebroken was, gaf de vijand de vervolging op, en nadat wij, dodelijk vermoeid, den geheelen nacht doorgemarcheerd hadden, bereikten wij even voor het aanbreken van den dag de beschermende muren van Lang Son.
Eerst den 28sten, ‘s morgens 3 uur, verraadden de op de voorposten vallende schoten, dat de vijand in aantocht was. Tot den avond verdedigde de bezetting van Lang Son hare stellingen, toen Négrier getroffen werd door een kogel, en nauwelijks was de aanvoerder van de kampplaats gedragen, of de moed en het vertrouwen der troepen verdween, zodat de plaatsvervanger van den generaal, overste Herbinger, beval, den terugtocht te aanvaarden.

Lieutenant-Colonel Paul-Gustave Herbinger

Niet minder dan 60 K.M. legden de vermoeide soldaten onder het voortdurende vuur van den vijand af, totdat de wallen van Chu hen opnamen.
Vele achterblijvers waren in handen der vijanden gevallen, eene batterij geschut was in het moeras, dat wij passeeren moesten, achtergebleven; de lieveling der brigade lag in de bedding van den Canton begraven.
De terugwerking dezer gebeurtenis op het moederland is bekend: het kabinet Ferry viel voor den aandrang van de tegenstanders eener “avontuur-politiek in vreemde werelddeelen” en overste Herbette werd als zondebok van hoogverraad beschuldigd en voor den krijgsraad gedaagd.
Overigens beijverde men zich, met China vrede te sluiten, en gaf te dien einde het rijke eiland Formosa aan hare bezitters terug. Dat was de laatste spijker aan de doodkist van admiraal Courbet.
En de werktuigen der Fransche avontuur politiek?
Uitgeput en ziek leden zij in de door de Franschen bezette forten van Tonkin een kommervol leven. De overal weer opduikende roverbenden bestookten hen op elke denkbare wijze, de typhus eisten vele offers en de overblijfselen van den laatsten rijstoogst waren spoedig verteerd en het zenden van proviand uit Frankrijk ging zeer langzaam.
Wie om dezen tijd een blik in het militaire kantonnement wierp, moest verschrikt terugdeinzen voor de ellende, welke hij daar zag. Eindelijk bevond ik mij aan boord van den Shamrock, een Fransche transportstoomboot, welke 800 passagiers, bestaande uit gewonden en herstellenden en elf die hunnen vijfjarigen diensttijd volbracht hadden, aan boord had.

De Franse transportstoomboot Shamrock

Deze elf mannen waren afkomstig van de vier bataljons van het vreemdelingenlegioen, die in het Oosten gevochten hadden, en dateerden uit den aanwervings-termijn van Februari tot Augustus, dus verlofzangers over ten tijdsbestek van zes maanden.
Bedenkt men nu, dat in zes maanden de vreemde regimenten gemiddeld eene vermeerdering van 200—500 (ogenblikkelijk zou men kunnen beweren van 600) personen krijgen en dat van dezen dan na verloop van den vijfjarigen diensttijd elf man met verlof gaan, dan, kan men met recht van het vreemdelingenlegioen beweren: „Wie hier intreedt, moet alle hoop laten varen!”
Een zware dienst in hemelsstreken, die pestachtige ziekten doen geboren worden, het slachtmes van barbaarsche volken en zelfmoorden zijn de vernietigers, welke de vreemde regimenten verteren, en een heir van verdrukking en lijden verbergt zich onder de bedrieglijke voorspiegelingen welke menigen hoopvollen jongeling in de ellende lokken.

Na een reis van 40 dagen bereikten wij Toulon, vermagerd, ziek, meer gelijkende op geraamten dan op levende wezens, met bolle, doffe ogen, met een voet reeds in het graf staande, en toch aangewezen om in ons verder onderhoud door handenarbeid te voorzien, want de Fransche republiek, welke aan de spits der beschaving staan wil, ontslaat de soldaten, die voor haren toom in het vreemdelingenlegioen gestreden hebben, zonder aanspraak op enige betrekking; zij werpt hen weg evenals uitgeperste citroenen.
Onder de elf verlofgangers bevond zich niet een, die over de geringste geldmiddelen te beschikken had. Niet eens het ellendige loon van 7 centimes per dag was ons op leis uitbetaald, op het schip waren wij steeds sl cüts als gedulden behandeld, en nu stonden wij op de straat in de vreemde stad, zonder een andere bezitting dan het reisgeld tot aan de Duitsche, of Zwitsersche grens.
Ik had eene kleine som van 50 francs aan monteeringsgeld bespaard; bij het verlaten der compagnie had men mij aangekondigd, dat ik de som bij mijne aankomst in Toulon behouden zou; in Toulon echter vernam ik, dat het geld mij slechts uit de handen der compagnie uitbetaald kon worden, kortom, Ik was bedrogen met het zuur verdiende loon — van een vijfjarigen diensttijd.
Niet veel beter ging het den gewonden.
Alleen zulken, die letterlijk stuk geschoten waren, hadden aanspraak op een klein pensioen, de anderen, die nog „hinken” konden, waren aangewezen, hun brood te bedelen.
Het waren immers maar vreemdelingen, die vijf jaren lang het „geluk” hadden gehad, Fransch brood te mogen eten.
Dat zijn de laatste herinneringen aan mijnen diensttijd in het Fransche vreemdelingenlegioen.

1884 Werven voor Tonkin

Verschenen in “Algemeen Handelsblad” op 11-01-1884

Door een Duitsch blad werd dezer dagen bericht, dat in Zwitserland on Duitschland krijgsvolk voor Tonkin geworven wordt. Naar aanleiding hiervan heeft het Helvetische bondsbestuur een onderzoek ingesteld en daarbij is de valschheid van het gerucht gebleken. Vele jongelieden nemen dienst bij het vreemdenlegioen, waarvan het hoofddépót te Besancon gevestigd is, maar van een werving bepaald voor Tonkin is geen sprake, verzekert de Agence Havas in een brief uit Bern.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over