1893, Ge-eft acht! Schetsen uit het Indische soldatenleven. Legionairs

Introductie

De volgende verwijzing naar “ex-leden van het Fransche vreemdenlegioen” die zich in Harderwijk hadden aangemeld voor dienst in het Indische leger, trof ik aan in het boek “Ge-eft acht! Schetsen uit het Indische soldatenleven” uitgegeven in 1893.
Ik heb het begin en een deel van het hoofdstuk “Eindelijk recruut” waarin deze verwijzing voorkomt ook weergegeven. Opvallend is hoe de manier van vertellen overeenkomt met boeken over het Franse Vreemdelingenlegioen uit dezelfde periode.
Gezien het destijds grote klasse verschil in de maatschappij, wordt ook hier veel aandacht besteed aan het feit dat ook mannen van adel of voormalige officieren gewoon dienst deden als soldaat. Dit was ook een favoriet onderwerp in verhalen over het Franse Vreemdelingenlegioen.

EINDELIJK RECRUUT.

Op het voordek der Celebes stond eene groep. van ongeveer 30 soldaten, die allen met schitterende oogen in de verte zagen naar kleine groene stippen, die zich scherp tegen den gezichteinder afteekenden. Geen enkele was er onder hen, die niet bij den aanblik der Duizend Eilanden — want zoo heetten de groene stippen eene onbeschrijfelijke vreugde had gesmaakt.
Het moest een bijzonder genot zijn, na eene reis van twee en veertig dagen weer eens: vasten grond onder de voeten te voelen. Zoo velen hunner hadden in Napels, Port Said en Aden de gelukkige passagiers met jaloersche blikken nageoogd als zij lachend en schertsend de vreemde kusten betraden. Zoo velen hunner zouden gaarne zijn meegegaan. Doch dat was niet geoorloofd, ingrediënten voor adspirant- zelfmoordenaars bevonden.
Voortdurend omringde ons een nieuwsgierig publiek, uit welks midden enkele gezegden mijn oor troffen, waaruit ik kon afleiden, dat men zich omtrent mij nog geen juiste voorstelling vormde.
Een meende er, dat ik wel iemand moest hebben doodgeslagen ; een ander verzekerde, mij nog
onlangs in den Haag te hebben gezien op de bank der beschuldigden, gezeten tusschen een paar andere
leden van het edele spitsboevengilde. In elk geval was ik een interessant iemand. Nogtans zou ik moeten liegen, als ik beweren wilde, dat de aandacht aan mijn persoon geschonken, mij aangenaam was.

In Harderwijk aangekomen, nam mij aan het station een patrouille tegen een menigte langneuzige menschen in bescherming, die allen naar den naam Mozes luisterden. Het waren hoteliers (?) ” , die mij in hun vertrekken het paradijs reeds op aarde voorspiegelden. Daar ik nooit een vriend van knoflook ben geweest, volgde ik den raad van
een sergeant op en nam mijn intrek in een herberg, in de onmiddellijke nabijheid der kazerne, die eerst den volgenden morgen zich gastvrij voor mij zou openen. In de gelagkamer ging het vroolijk toe. Alles zag er blauw; de lucht van den rook der sigaren, de uniformen en eveneens gezicht en handen der dragers. De champagne, waarvan kleur en mousseerende werking sterk herinnerden aan het product der appelboomen in den omtrek van Sachsenhausen, stroomde rijkelijk over de tafel.

De waard was een waar menschenvriend. Toen hij bemerkte, dat het edele nat zijn gasten
naar het hoofd begon te stijgen, kwam hij telkens als er om champagne geroepen werd, met ledige
flesschen aandragen, die hij op tafel zette. Minder menschlievend was het echter, dat hij die ook
voor volle liet betalen.

Koloniaal Werfdepot aan de Smeepoortstraat te Harderwijk, 1899

De kazerne liet niet in het minst vermoeden, dat men zich in het schatrijke Holland bevond.
Het is een oude, wormstekige kast, die aan de controle van een adjudant- onderofficier met den
omineuzen naam van „Stier” toevertrouwd was. De man kon er op bogen geen enkelen vriend te bezitten. En waarom? Omdat hij steeds zijn plicht deed, wat men van de overige onderofficieren niet kon beweren.

Nadat ik hem mijn papieren had overhandigd, en het hem, uit mijn getuigschrift van goed, zedelijk gedrag duidelijk was geworden, dat ik nooit op gespannen voet had gestaan met de Duitsche politie, zond hij mij met nog een paar andere Europa- moede jongelingen naar den dokter.
Ja, het zijn voorzichtige menschen, die Hollanders, zij koopen voor 200 gulden geen kat in den zak.
Doch ook deze dokter kon geen schoonheidsgebreken aan mij ontdekken en ik mocht hem verlaten
in het geruststellend bewustzijn, eindelijk aan het begin van mijn militaire loopbaan te staan.

Weinig genoegen bereidde mij de metamorphose, door welke ik, burgerlijk embryo, in een schitterenden
militairen vlinder zou worden herschapen. O, die gemeene blauwe kleur der uniformen ! Geen aasje
schoonheidsgevoel kan de uitvinder er van hebben bezeten. De helft van mijn handgeld heb ik in zeep
moeten omzetten, om gezicht, handen en mijn overige corpus van de indigo te reinigen. Eén voordeel evenwel bezorgt de frissche blauwe kleur den drager ; zij maakt hem tallooze vrienden ; zijn verschijning toovert op de tronies der herbergiers de zonnigste uitdrukking ; zelfs korporaals en, nog sterker, sergeants vertrekken de plichtmatig grimmige gezichten tot een vriendelijk lachje, want hoe
blauwer de vrijwilliger is, hoe meer guldens van zijn handgeld hem nog in den zak rammelen.

Tot deze ontdekking kwam ik toen ik de krijgsartikelen, waarvan ik geen woord verstond, aangehoord.
had en met den broekzak vol rijksdaalders in de kazernekamer terugkeerde. Daar ontvingen mij de
kameraden met ongehoorde geestdrift. De één had mijn schoenen gepoetst ; een ander toonde mij
mijn kapotjas, in welker knoopen men zich kon spiegelen ; een derde verzekerde, dat ik de aardigste kerel was dien hij ooit had leeren kennen en dat hij mij vriendschap wilde schenken, waarmede
hij anders zeer spaarzaam omging ; kortom allen legden een zoo roerende blijdschap aan den dag,
alsof een engel tot hen was neergedaald.

Arme, arme rijksdaalders ! Hoe rolden ze mij uit den zak ! Geruimen tijd verliep, eer ik mij onder
de manschappen wat georiënteerd had. Er waren gewezen Duitsche corps- studenten onder, gemakkelijk te herkennen aan hun getatoeëerde gezichten ; voormalige officieren, die zich door stem en
loop onderscheidden ;

ex-leden van het Fransche vreemdenlegioen met hun magere door de zon verbrande gezichten

stonden naast van gezondheid blozende polderjongens ; alle volkslagen, van de bovenste tienduizend tot de onderste arme massa, hadden haar vertegenwoordigers in het Indische leger.

Een alleraardigste kennismaking had ik op zekeren dag, toen mij bij het plaatscorvee de
taak werd opgedragen, om met nog een paar manschappen, het gras tusschen de steenen vóór de
kazerne uit te wieden. Het waren bijna allen Duitschers en ik dacht eerst, dat de menschen gekscheerden, toen zij elkander met Graaf V., Baron van A. en andere welbekende adellijke namen
aanspraken. Tot mijn verbazing bemerkte ik, dat het werkelijk echte adellijke jongelui waren.

Die blonde kroeskop met zijn kranig kneveltje had nog geen vier weken geleden als een chique garde luitenant “unter den Linden” geflaneerd. Volgens het vertellen van de faam, moet een zeker generaal
het hem zeer kwalijk hebben genomen, dat hij , juist op het oogenblik, dat Zijne Excellentie zijn jeugdige
en bevallige echtgenoote goedennacht wilde gaan zeggen, uit het venster van het boudoir dier schoone
sprong.
De dikke heer, wien de zweetdroppels op het voorhoofd stonden, terwijl hij met een afgebroken stuk sabel tusschen de steenen wroette, was luitenant bij de Uhlanen geweest en had met veel hartstocht de rijsport gehuldigd.
Bij wedrennen had hij steeds op zich zelf gewed, doch daar hij even zwaar was als twee andere ruiters te
zamen, was hij steeds verscheiden paardlengten achtergebleven. Terwijl hij voortdurend dikker werd, leed zijn portemonnaie aan vliegende tering .
Een man, genaamd Aäron, behandelde de zieke een tijd lang, doch daar zich geen verschijnselen
van beterschap voordeden, zond hij ten slotte den regiments- commandant de zeer hooge dokters- rekening.

Hotel Ducroix, later Hotel Baars

Overmatig geldgebrek was bij de meesten de oorzaak van de verandering van lucht. Het was
interessant het dozijn blauw- bloedige heeren te zien concurreeren met een stuk of wat oude vrouwen, die voor het hotel Ducroix aan de overzijde der straat denzelfden arbeid verrichtten. Maar het is in Hardewijk gelijke monniken, gelijke kappen.
Voor niemand wordt daar brood apart gebakken. […]

GE-EFT ACHT! SCHETSEN UIT HET INDISCHE SOLDATENLEVEN
DOOR
A. PRELL
AMSTERDAM
VAN HOLKEMA & WARENDORF
1893

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over