1916, Een Hollander in het Fransche leger, Simon Bino over zijn strijd in de Dardanellen.

Van eind 1915 tot medio 1916 verschenen er in diverse Nederlandse kranten, series artikelen over Nederlanders die in Frankrijk vochten in dienst van het Franse Vreemdelingenlegioen.
De series droegen namen zoals:
“Een Hollander in het Fransche leger”,
“Hollanders die voor Frankrijk vechten”
of kortweg
“Ervaringen”.
Terwijl de verteller, zeer waarschijnlijk steeds dezelfde, complete opsommingen van de namen van deze Nederlanders gaf, werd zijn naam in de vroegere series artikelen niet genoemd.
De historicus Jorge Groen duidde hem eerder dan ook aan als “een anonieme legionair” afgekeurd voor het Vreemdelingenlegioen afkomstig uit Den Haag.

In deel III uit de serie krantenartikelen onder de titel “Ervaringen” verschenen op 27 juni 1916 wordt zijn naam uiteindelijk wel genoemd.

“De heer S. Bino, een oud-Hagenaar, die bij het uitbreken van den oorlog, in Antwerpen woonde, waar hij in betrekking was als vleeshouwer en die uit sympathie voor de zaak der geallieerden in Fransen krijgsdienst is getreden en met het Vreemdelingenlegioen in verschillende veldslagen tegen de Duitsers heeft gestreden, is thans in ons land teruggekeerd.

Op basis van een vergelijking van de inhoud van de serie “Ervaringen” met de eerder verschenen series is het vrijwel zeker dat Simon Bino geboren op 26 november 1884 in Den Haag, ook de bron van de andere series was.

Feiten of fictie

Alhoewel Simon Bino in zijn artikelen vaak gedetailleerd over zijn ervaringen verhaalt, is het niet altijd mogelijk een correlatie met historische gebeurtenissen te vinden. Eenheden, locaties en data komen vaak niet , of niet goed, overeen met gegevens uit andere bronnen.
Zodoende ontstond er langzamerhand de indruk dat een deel van zijn ervaringen door hem, of door anderen, is ingevuld met gebeurtenissen waarbij hij zelf in werkelijkheid niet aanwezig was.

Het meest treffende voorbeeld hiervan is zijn deelname aan de strijd in de Dardanellen, zoals beschreven in het slot, deel VI van de serie een “Een Hollander in het Fransche leger” verschenen op 5 februari 1916 in “Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij” en een dag later in de “Bredasche courant”.

Dit artikel begint ergens in de winter eind 1914, waar hij met zijn eenheid gelegen bij het dorp Craonne tijdens een nachtelijke patrouille bevroren voeten opliep.

— Negen kilometers nu, aldus vervolgde onze landgenoot zijn verhaal, droegen ons de hospitaalsoldaten en toen werden in een noodhospitaal onze bevroren voeten zo goed en zo kwaad als het ging, verzorgd. Er werd beschikt, dat wij zo spoedig mogelijk verder het land in zouden worden vervoerd, omdat er van dienst doen voorlopig niets komen kon.
Aan het naaste station werden wij „afgeleverd” en daar opgenomen in een lange ambulancetrein, die naar het zuiden stoomde.
[…]
Op de stations werden wij toegejuicht en vertroeteld. Men gaf ons bloemen en lekkernijen in overvloed.
Te Limoges kwam de stationskommandant aan het portier een praatje maken.
— Van welk regiment ben jij? vroeg hij mij.
— Ik ben van het Vreemdelingen legioen.
— Zo en wat voor landsman.
— Hollander.
Toen trok de kommandant een verheugd gezicht en begon vloeiend Hollandsch te spreken.
Hij vertelde mij, dat hij ingenieur was, en jarenlang in Holland had gewerkt. Hij sprak onze taal nog dikwijls, want hij was met een meisje uit Vlissingen getrouwd. Anderhalf uur lang praatten wij met elkaar en toen het sein van vertrek gegeven werd, namen wij hartelijk afscheid.
Na drie dagen reizen was ik eindelijk weer in Toulouse en daar werd ik opgenomen in hospitaal 17, dat geheel in katholieke handen was. [ Hopital Temporaire N° 17 Toulouse Haute-Garonne ]
[…]
In dat hospitaal lagen 1700 man en de verzorging zowel als stemming lieten er veel te wensen over. Ik voelde er mij allesbehalve prettig. En toen mijn voeten zo’n beetje opgeknapt waren, vroeg ik om teruggestuurd te worden naar het front.
Maar daar wilde de professor, een Poolse geneesheer, niet van weten.
— Van wat voor nationaliteit ben je eigenlijk ? vroeg hij.
— Hollander.
— Zo, een Hollander. Ik heb nog Hollandsche relaties. Prof. Koster te Leiden is een studiegenoot van me. Kan ik misschien wat voor je doen?
— Ja, professor, ik wou hier graag vandaan.
— Dat is misschien wel mogelijk. Het is voor je toestand ook beter, dat je nog wat zuidelijker gaat.
Hij hield woord en zond mij naar een hospitaal heel aan de Spaanse grens, een klooster, dat beheerd wordt door Spaanse zusters. Ik had het er best.
Vier weken bleef ik er en toen waren mijn voeten genezen.
Alleen was ik de nagels van mijn tenen kwijt en zij zijn niet weer aangegroeid ook…
Na mijn ontslag uit dat hospitaal werd ik weer bij den troep ingedeeld.
Het Vreemdelingenlegioen was echter zó toegetakeld, dat men wat er nog over was van de twee oorspronkelijke regimenten tot één regiment samen voegde.

Januari 1915

In het begin van Januari 1915 kwam ik te Lyon in depót. Lang bleef ik er niet. Na vier dagen kreeg ik aanzegging, dat ik mij had aan te sluiten bij een detachement, dat dadelijk zou vertrekken naar… de Dardanellen.
Die boodschap viel mij koud op het lijf. Want reeds in die dagen was het bekend, dat het bevel tot vertrek naar de Dardanellen ongeveer gelijk stond met een doodvonnis.
De militaire discipline laat echter geen keus : gehoorzamen is de onverbiddelijke boodschap.
Ik pakte mijn zaken dus bij elkaar …. en voort ging het naar Marseille, waar ik mij met ‘n paar duizend lotgenoten inscheepte op de grote pakketboot “La France”.

Le Transatlantique “La France”

De officiële geschiedschrijving van de eenheid van het Franse Vreemdelingenlegioen dat deel nam aan de gevechten op de Dardanellen is als volgt.
Het “Bataillon de Légion d’Orient” later officieel het “Bataillon de marche de Légion étrangère en Orient” werd op 1 maart 1915 opgericht met als bestemming het Oostfront. Op 2 maart 1915 verliet het Bataillon Algerije met als bestemming de Balkan. Het hield een tussenstop op het Griekse eiland Lemnos van 11 maart tot 26 maart 1915 en daarna ging het verder naar Alexandrië Egypte waar het verbleef in het “Camp de Siouf” tot 10 april 1915.
Op 28 april 1915 ontscheepte het Bataillon te Cap Helles, Seddülbahir.
Van 1 juli tot 30 september 1915 nam het Bataillon deel aan de gevechten bij Gallipoli.
Simon Bino bleek goed geïnformeerd, hij vertelde:

Na een prachtige vaart van 9 dagen kwamen wij op het Griekse eiland Lemnos aan en werden ontscheept.

Débarquement de troupes françaises à Moudros (île de Lemnos)

Na een korte rust werd ik met 1200 man van verschillende wapens in kleine booten gebracht, die ons naar Kirbit Achim zouden brengen. Dat was een allesbehalve rustige tocht. De Turken hadden in de gaten, dat wij op komst waren en lieten hun batterijen onophoudelijk op ons spelen. Twee booten wisten zij in den grond te schieten ; 150 onzer mannen verdronken jammerlijk.
Hier vonden ook drie Hollanders hun graf in de golven ….
Dadelijk nadat wij voet aan wal gezet hadden, marcheerden wij voort en na 13 kilometer lopen waren wij in de loopgraven, waar ik zes weken achtereen heb geleefd.

Opvallend in het vervolg van zijn verhaal is dat de anders gedetailleerd verhalende Simon Bino over de gevechten liet noteren.

Van het vechten in dit heuvelachtig terrein hoef ik niet veel te zeggen.
Het is volledig bekend, hoe gruwelijk en barbaars het er toeging.

Hij vervolgde daarna nog wel met iets meer informatie.

Ieder uur donderden de kanonnen en tegelijkertijd werden er over heel de linie de meest wrede schermutselingen, vaak man tegen man, gevoerd. De Turken zijn gevaarlijke tegenstanders. De oorlog is voor hen heilig en zij geloven stellig, dat zij, zoo zij vallen, dadelijk in den hemel komen, waar het een en al gelukzaligheid is. Zij tellen dus geen gevaren en geen moeilijkheden. Met godsdienstig fanatisme vallen zij aan, zij weten van geen ophouden. Bovendien stonden zij onder de bekwame leiding van Duitse officieren, die uit deze eigenschappen alle voordeel haalden, dat er uit te halen viel. Wij wisten het ene ogenblik niet wat in het anderé gebeuren ging. Want het terrein bestond uit een onafgebroken reeks van heuvels en dalen, waardoor verkenning zo goed als onmogelijk was; zelfs vanuit de vliegmachines viel niet veel waar te nemen. Elke stap voorwaarts moest met grote behoedzaamheid geschieden. Van achter ieder kopje kon zoo dadelijk een Turk opspringen, die je, nog voor je het geweer in aanslag had gebracht, als razend op het lijf viel. Het geweer had er dan ook weinig waarde.
Wij lieten het bij het patrouillelopen en bij aanvallende bewegingen dan ook in de loopgraven achter en werden bewapend met scherpe messen van 150 cm lengte en broodzakken vol handgranaten. Ware moordpartijen hadden zo ieder uur van den dag plaats.
Duizenden mannen heb ik zien vallen. Fransen, de prachtige Zeelanders en Australiërs en ook Turken. Het was een zwaar leven en men was de wereld te rijk, als men een paar dagen rust kreeg buiten de vuurlijn. In de typische dorpjes zochten wij dan wat verstrooiing. Maar veel amusants, was er niet te vinden. De mannen waren weg, in den oorlog. De vrouwen leden honger…. en verkochten hun lichaam soms voor een hoop droog brood. Het was wel een heerlijke beschaving, waarvoor daar het bloed bij stromen vloeide ….

Na zes weken, dat zou dus zijn omstreeks, 28 april + 42 dagen = 10 juni 1915, zou Simon Bino gewond geraakt zijn en naar een hospitaal in Algerije zijn overgebracht.
Na zijn herstel vroeg hij een overplaatsing naar Frankrijk, Lyon aan.

Na zes weken dit gruwelijk leven te hebben meegemaakt, zat ik op ‘n middag vrij rustig in m’n loopgraaf. Plotseling lieten de Turken hun artillerie werken. In m’n nabijheid sprong een granaat. Ik voelde ‘n klapje tegen mijn schouder, daarna ‘n stekende pijn …. ik was gewond.
De dokter in het lazaret onderzocht mij en vond een granaatsplinter in den schouder. Het wondje was maar klein, maar het stukje ijzer was diep doorgedrongen en daarom vond hij het nodig, dat ik naar een hospitaal ging.
Ik had er natuurlijk niets tegen uit het moordhol weg te komen en liet mij vervoeren naar de Algerijnse kust, waar ik in een hospitaal voor inlanders werd opgenomen.
[…]
Zodra mijn toestand het toeliet, vroeg ik dan ook overplaatsing naar mijn depot Lyon, op welk verzoek gunstig werd beschikt.

Simon Bino zou in het voorjaar van 1915 weer naar het front in Champagne gestuurd zijn. Net als bij de strijd op de Dardanellen geeft hij hierover weinig details.

Na mijn volledig herstel werd ik weer naar het front in de Champagne gestuurd. Het was nu voorjaar geworden en alom werden voorbereidingen getroffen voor het grote offensief, dat reeds lang was aangekondigd. Ik nam aan dat offensief op verscheidene plaatsen deel en ik zou u er een boek vol van kunnen vertellen. Maar het is altijd hetzelfde verhaal van het leven in de loopgraven en van den aanval tegen grommende kanonnen en blaffende mitrailleurs in.
[…].

Discussie

De meest logische verklaring voor deze niet gedetailleerde beschrijvingen is dat Simon Bino zeer waarschijnlijk niet aan de strijd op de Dardanellen had deelgenomen en wellicht mogelijk ook zelfs niet aan die in het voorjaar van 1915 aan het front in de Champagne.
Deelname aan beide zou chronologisch op basis van zijn eigen verhalen ook niet kunnen aangezien hij in Juni 1915 op de Dardanellen gewond zou zijn geraakt en volgens zijn verhalen in andere artikelen al in Mei 1915 aan de strijd in Frankrijk deelgenomen zou hebben.

Het meest waarschijnlijk is de versie die hij gaf in artikel VI uit de serie “Ervaringen” verschenen in Dagblad van Zuid-Holland en ‘s-Gravenhage op 4 juli 1916.
Hierin geeft Simon Bino aan niet naar de Dardanellen te zijn geweest, maar via het hospitaal in Toulouse en het depot in Lyon weer naar het Westfront in de omgeving van Souchez.

Ook ik begon te sukkelen aan mijn voeten en werd naar een hospitaal bij Toulouse gebracht.
Hier lag ook de Hagenaar Dinkhuizen, wien beide voeten zijn afgezet.
Drie weken bleef ik in het klooster. Toen ’t weer een beetje ging, werd ik op eigen verzoek, naar Lyon gezonden. Hier ontmoette ik een 80 Hollanders. Na 3 weken werd ik weer naar ’t front gezonden.

Vooraf hadden zij mij gevraagd, of ik „zin” had naar de Dardanellen te vertrekken. Daar had ik nu helemaal geen „zin” in. Ik had er van hen, die er geweest waren, reeds zoveel van gehoord, dat ik er niets voor voelde, mij daar, zonder iets te kunnen uitrichten, te laten afmaken door de Turken.
En ik was zo vrij, vriendelijk te bedanken voor de eer.
Trouwens alle Hollanders, wien ’t zelfde verzoek was gedaan, hadden bedankt.

Ik werd naar Steinbach gezonden, waar ik verschillende gevechten heb meegemaakt, die het Eransche leger, enorme verliezen hebben, gekost. Ook onze verliezen waren zo groot, dat van het eerste en tweede regiment vreemdelingenlegioen, één nieuw regiment gevormd heeft, dat het 3e genoemd werd.

Van hier werden wij weder naar het Doolhof gezonden.
Bij een van de gevechten, kreeg ik, door ’t springen van een granaat, zulk een schok, dat mijn linkeroog blind geslagen werd.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over