1925 LEGER EN MARINE. Het Fransche Vreemdenlegioen

Op 4 maart 1925 verscheen in de “Haagsche courant” het volgende artikel over het Franse Vreemdelingenlegioen.
Het is voor die tijd opvallend objectief en informatief.
Iets meer dan een maand later, 13 april 1925 , zou het ongewijzigd overgenomen worden door “Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indie”

Het Fransche Vreemden-legioen.

Door alle tijden heen, heeft Frankrijk vreemde troepen in soldij gehad. Geformeerd tot regimenten of legioenen droegen zij den naam van de naties, waaruit zij waren samengesteld. Het meest bekende en wij zouden haast zeggen meest beruchte in de afgelopen eeuw is voorzeker het Vreemden-legioen.
Het „Légion étrangère” werd 10 Maart 1831 door den burgerkoning Louis Philippe opgericht.
In de eerste jaren was het samengesteld uit compagnieën, waarbij zoveel mogelijk manschappen van dezelfden landaard waren ingedeeld. Hierop kwam men weldra terug en van 1835 af werden de verschillende eenheden samengesteld uit manschappen van de meest uiteenlopende nationaliteiten. Sedert dat tijdstip is er in het korps geen sprake meer geweest van nationaliteiten.
Franschen, Duitschers, Belgen, Spanjaarden, Italianen, Hollanders, Zwitsers, allen worden op denzelfden voet behandeld. Allen zijn zij: „légionnaires” en meer niet.
Het Vreemden-legioen heeft een belangrijk aandeel gehad in alle koloniale oorlogen van Frankrijk in de laatste 90 jaar en ook in den oorlog van 1870—’71 en last not least den afgelopen wereldoorlog, heeft het legioen zich met roem overdekt en stond steeds klaar om in de meest hachelijke en gevaarvolle momenten te worden ingezet en steeds met succes.
In 1914 bestond het Vreemden-legioen uit 2 regimenten met depots te Saïda en Bel- Abbès (Algiers), totaal 13 bataljons ter gezamenlijke sterkte van plm. 13.000 man. Het vreemden-element speelde wel een overwegende maar geen uitsluitende rol, het bedroeg 60 pCt. van de totale sterkte, waarvan 40 pCt. Duitsers. Dit percentage aan Duitsers is sedert het verdrag van Versailles en den terugkeer van Elzas-Lotharingen by Frankrijk merkwaardiger wijze nog gestegen en bedraagt thans, volgens een statistiek in de „Mereure de France” 52 pCt.
Tijdens den oorlog namen vele vreemdelingen dienst voor den duur daarvan. Zij werden ingedeeld in : „bataillons de marche” en geëncadreerd met oudgediende légionnaires van Afrika en Tonkin. Aldus dienden bij den vrede 51 naties in het legioen, waaronder Nederland, na Luxemburg, Zwitserland, Spanje, België en Engeland de zesde plaats bekleedde.
Een groot aantal hunner bleef na het sluiten van den vrede door dienen, terwijl de politieke woelingen (Spartacisten, Russische contra-Revolutionnairen, Communisten etc.) van zeer gunstige invloed op de werving waren. Thans beschikt men over 20.000 man verdeeld over 4 regimenten, elk bestaande uit 5 bataljons met een bereden compagnie per regiment. Deze regimenten legeren als volgt:
1e regiment in Algiers met 2 bataljons in Tonkin.
De overige 3 regimenten zijn alle in Marokko gestationeerd, waarvan één met 2 bataljons in Cochin-China.

Vreemdelingen van onverschillig welke nationaliteit, kunnen bij het legioen in dienst treden. Zij hebben hiertoe aan de volgende voorwaarden te voldoen :
1e niet jonger dan 18, niet ouder dan 40 jaar;
2e van een krachtig gestel en geschikt zijn voor den dienst te velde, zowel in Algiers als in de ‘koloniën;
3e ten minste 1.55 M. lang zijn.
Bovendien moet overgelegd kunnen worden :
1e een geboortebewijs dan wel een ander gelijkwaardig stuk ;
2e een bewijs van goed zedelijk gedrag;
3e een certificaat van lichamelijke geschiktheid.

Legionnaire
Tamboer

Bij de aanneming van al deze vogels van diverse pluimage neemt men het echter zo nauw niet, wat betreft het bezit van beide eerste stukken. Is men geneeskundig onderzocht en bevonden uit het hout gesneden te zijn voor een „bon légionnaire”, dan drukt men een oogje dicht en wordt de vreemdeling nochtans aangenomen, doch komt zolang hij zich niet legitimeert, niet voor bevordering in aanmerking.

Gegadigden melden zich aan bij de werfbureaux en gaan aldaar een verbintenis aan voor 5 jaar. Hierop wordt de vrijwillige naar Oran gedirigeerd en ingelijfd bij het 1e regiment. Bij aankomst bij dat korps ontvangt hij de helft van zijn handgeld (totaal 800 francs),
terwijl de andere helft hem 4 maanden na het tekenen der verbintenis wordt uitbetaald.

Na 15 jaar dienst wordt recht op pensioen verkregen. De jaren te velde doorgebracht, tellen al naar mate van de belangrijkheid voor één of 2 jaar. Aangezien het legioen als regel te velde is, hebben de meesten na 15 jaar dienst 25 pensioenjaren.
De pensioenen bedragen voor een soldaat pl.m. 1800 francs,
korporaal pl.m. 1850 francs,
sergeant 2300 francs en
adjudant-onderofficier 2900 francs per jaar.
Het bezit van de „médaille militaire” geeft recht op 100 francs per jaar meer pensioen.

Op een enkele uitzondering na, zijn de officieren van het legioen, Franschen, afkomstig van Fransche militaire scholen. Hoewel in theorie de officiersrang ook voor den vreemdeling te bereiken is, zijn de eisen om dezen te bereiken, speciaal voor de buitenlanders, zo hoog gesteld, dat het in de praktijk slechts aan een enkeling gelukt uit de gelederen van het legioen den officiersrang te behalen.

Aan de officieren worden zware eisen gesteld. Zij moeten zorgzaam, beheerst en sportief zijn en het natuurlijk overwicht en den tact bezitten om met hun kaderen manschappen om te kunnen gaan. Dit is verre van eenvoudig, gezien de elementen, waaruit het Legioen is samengesteld.
Is dit aan de ene zijde een toevluchtsoord voor maatschappelijke mislukkelingen in de gunstige betekenis van het woord, aan de andere zijde toch wordt een aanzienlijk deel gerecruteerd uit internationale ridders van fortuin, avonturiers, in het kort uit hen, die in het eigen land het een of ander op hun kerfstok hebben en voor wien de vaderlandsche bodem te onveilig werd.

Het onderofficierskader bestaat deels uit Fransche beroepsonderofficieren, die uit andere regimenten bij het Legioen zijn overgegaan, aangelokt door een betere promotie en betaling en voornamelijk bestaande uit Corsicanen, bekend om de eerzucht en gestrengheid, deels uit vreemdelingen, welke dien rang te velde hebben verdiend. Vooral onder de korporaals, vindt men echte vechtjassen en voorknokkers, des vereist geschikt en genegen om hun gezag met de vuist te handhaven.

Uit het bovenstaande zal het geen verwondering baren, te vernemen, dat bij het Legioen een ijzeren discipline heerst. Daarvoor zorgt in de eerste plaats het kader, ingedeeld bij de instructie-compagnieën, waar het rauwe recruten-materiaal wordt gedrild en afgeëxerceerd tot een volmaakt légionnaire. Dit kader bestaat hoofdzakelijk uit Corsicanen en Duitschers, beiden met de reputatie van model te zijn.

Een van de eerste tradities van het Legioen, hetwelk den recruut wordt bijgebracht is, een pijnlijke properheid op lichaam, kleeding en kamers. En terecht, want properheid kweekt netheid en orde, welke laatste eigenschap wederom een der hoofdbestanddeelen vormt van een goede discipline.

Veel tijd wordt besteed aan marschtraining, de man is den gehele dag tijdens zijn recrutentijd in touw en de weinige vrije tijd hem geschonken, is nauwelijks voldoende om op adem te komen.

De bepakking lijkt, vergeleken met de bepakking onzer infanterie, enorm. Toch moet dit zo zijn, omdat het Legioen te velde slechts deel uitmaakt van mobiele colonnes. By de langdurige marschen door onherbergzame streken en woestijnen, is de man dagen lang alleen aangewezen op wat hij met zich medevoert, terwijl de woestijnmarschen het medevoeren van put tot put, van twee grote veldflessen noodzakelijk maakt.

Het gehele systeem is ingericht op afwisseling en werkzaamheid. De in Algiers en Marokko loopende spoorwegen, wegen, bruggen e.d. zijn bijna allen door het Legioen aangelegd. Op de verre buitenposten indien het althans rustig is, verwisselt de légionnair, gelijk eertijds de soldaat der oude Romeinsche cohorten, zijn oorlogswapen tegen het werktuig van den vrede en worden allen, die vroeger in de burgermaatschappij een handwerk uitoefenden, in hun eigen vak aan het werk gesteld. Men beseft alzo volkomen de opvoedende kracht van z.g.n productief werk.

Niettegenstaande de strenge tucht, wordt er weinig gestraft, maar wel zijn de opgelegde straffen zwaar. Kwartier-arrest en politiekamer bestaan alleen in theorie; voor een kleine inbreuk op de consignes, mankeren, e.d. is de tax veertien dagen provoost !

De kwalen van het Legioen zijn hoofdzakelijk dezelfde als van elk Europeesch vrijwilligersleger in de tropen, n.l.: drankzucht met goed verkoopen als gevolg, malaria, syphilis en de cafard. De „cafard” is een speciale ziekte eigen aan het Vreemdenlegioen. Wij zouden deze ziekte het beste kunnen beschrijven als de resultante van verveling en drankzucht, bevorderd door malaria en degeneratie-kiemen.

Het beste middel ter bestrijding van de „cafard” en tevens het eenige afdoende schynt te zijn: Hard werken en veel afwisseling.

Wij zijn hiermede aan het einde van onze uiteraard korte beschouwingen over het Vreemden-legioen gekomen. Ondanks zijn fouten en gebreken heeft het te allen tijde getoond een keurkorps te zijn waarin de Franse, Duitse, Hongaarse, Oostenrijkse en Luxemburgse elementen tot de beste gerekend worden.

Wie het Legioen eenmaal gezien heeft, herkent het dadelijk uit alle andere Fransche troepen.
Het onderscheidt zich door twee zuiver militaire eigenschappen: stramheid en orde.

Het artikel in “Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indie” eindigde met de zin: “Aldus de militaire medewerker van de Haagsche Crt.”


Categorie: Uncategorized
© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over