1932 Op weinig betreden wegen in Algiers

Het volgende artikel, een “Reisbrief” werd geschreven door Eugen Federmann aan „De Vrijdagavond” en werd gepubliceerd in het Joodsch Weekblad op 2 september 1932.
Het was de laatste uit een serie.
Ter info: het land Algerije werd in deze tijd vrijwel altijd als Algiers aangeduid.

(Slot).
Naar de Bled

Straat in de Joodse wijk in Oran


Oran had mij voldoende opgeleverd. Ik wilde de Bled wederzien. Dat was hier in Algiers eenvoudiger dan in Marokko, waar ik dagenlang moest marcheeren en daarbij zeer dikwijls door ongebaande wegen moest gaan. Een goede spoorbaan, zelfs met spijswagen, verbindt Oran met Aïn Sefra. De weg daarheen was mij echter te ver om ononderbroken te worden afgelegd. Daarom stapte ik reeds in Sidi bel Abbés uit, waarvan men mij in Oran zeer veel had verteld.

Trein station van Sidi Bel Abbes


Sidi bel Abbés is een merkwaardige stad. Vroeger een kleine Arabische vesting, bij de verovering waarvan veel bloed heeft gevloeid, is het thans een drukke stad van ongeveer twintigduizend inwoners.
Haar betekenis dankt zij hoofdzakelijk aan het Fransche Vreemdenlegioen, dat hier zijn centrale heeft. Indrukwekkend is het leven op straat. Zelfs de groote Boulevard, die door het midden van de stad loopt en aan wier beide zijden meest moderne huizen staan, oefent geen invloed uit op het ware karakter van Sidi bel Abbés. Een melange van soldaten (legionairs en Spahis), Arabieren, Franschen, Spanjaarden en Joden.
Zeer spoedig was ik in de gelegenheid de Joden van Bel Abbés te leren kennen. En wel in een restaurant, dat niet kosjer werd gevoerd, ondanks het feit, dat de eigenaar een Jood, uit Saloniki afkomstig, was.
Het verleden van dezen man was zeer interessant. Gedurende den wereldoorlog liet hij zich met twintig andere geloofsgenooten in Saloniki bij het Fransche vreemdenlegioen aanmonsteren, kwam in Afrika, diende zijn vijf jaren uit en werd later hotelhouder.
Zooals alle Levantijnen, was ook hij zeer spraakzaam. Men kon zich met hem in bijna alle Europeesche talen onderhouden. Toen ik hem vertelde, dat ik een Aschkenasische Jood was, was hij zeer verheugd. Hij verwaarloosde dadelijk al zijn andere gasten en onderhield zich urenlang met mij. Hij gaf mij waardevolle informaties en tips voor mijn verdere reis.
Op zijn raad maakte ik uitstapjes in de omgeving van Sidi bel Abbés, waar ik gelegenheid had bloeiende Joodsche nederzettingen te bezoeken. Ik was thans in de Bled. De kolonisten kwamen mij met echt Joodsche gastvrijheid tegemoet. Met trots toonden zij mij hun land en de over het algemeen moderne exploitatie.
Hun verhouding tot hun buren was zeer goed; vooral met de Duitsche kolonisten, vroegere soldaten van het vreemdelingenlegioen. Deze Duitschers hadden hun antisemitisme verleerd, daar hun door de Joden veel hulp werd verleend. Men kan niet bepaald beweren dat deze Joodsche kolonisten zeer vroom zijn. Zij zeggen wel de voorgeschreven gebeden, doch het is meest lippendienst, daar zij slechts in uiterst zeldzame gevallen den zin der gebeden begrijpen.
De omgangstaal is tot aan Aïn Sefra over het algemeen Spaansch, of liever Spanioolsch, een gevolg van de vroegere beduidende Spaansche immigratie.
Toen ik van Sidi bel Abbés en omstreken genoeg had gezien, stapte ik weder in den trein en reisde thans zonder onderbreking tot aan Aïn Sefra, een reis van vijf en dertig uren. Het landschap was eentonig, doch in zijn eentonigheid toch overweldigend.
De Bled wisselde af met hooggebergten, doch kort voor Aïn Sefra, waar de trein een hoogte bereikte van meer dan duizend meter, veranderde het beeld. Aïm Sefra zelf ligt 1909 Meter boven den zeespiegel.

Aïn Sefra


Aïn Sefra was een verrassing voor mij. Niets van Europeesche cultuur of beschaving. Een onvervalscht zuivere Arabierenstad, die vroeger vesting was, en thans nog een versterkte stad is. In de straten weder veel militairen, doch ook Arabieren en Joden, die hier echter bijna alle nog de oude Jodenkleeding, het zwarte kapje, de grijze boernoes en schoenen zonder hakken, dragen. Het werd reeds moeilijker om hen te verstaan. Zij spraken een mengelmoes van Arabisch en Spaansch.
De Joden van Aïn Sefra zijn hoofdzakelijk handwerkslieden, die nog veel onder de vijandschap der Arabieren te lijden hebben. De nabijheid van Marokko doet haar invloed gelden. Al reikt de arm van Frankrijk ook ver, toch wordt hier de bescherming der Joden niet zoo energiek gehandhaafd als in de andere deelen van Algiers.
Ook in de omgeving van Aïn Sefra treft men Joodsche kolonies aan, die echter veel primitiever geëxploiteerd worden.
Hier zijn nog de zeer, zeer oude ploegen te vinden, zooals ze reeds sedert eeuwen gebruikt worden.

Slotopmerkingen


De reis van Oran naar Aïn Sefra was voor mij in één opzicht van betekenis. Zij gaf mij gelegenheid Joden in het landbouwbedrijf te zien werken. En zij toonde mij weder eens hoe onrechtvaardig de bewering der antisemieten is dat wij Joden ongeschikt zijn voor het verrichten van lichamelijke arbeid en dat wij dien verafschuwen.
Allen Jodenvijanden zij de raad gegeven naar Algiers te reizen, om zich daar van het tegendeel te overtuigen.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over