1954 Dien Bien Phu. 1982 Akkerman “Zij die sneuvelen, sterven niet!”

Inleiding

In 1982 verscheen in de periodiek ” en-avant” van de Nederlandse Vereniging van Oud-Legionairs ‘Capitaine Danjou’) het volgende artikel van oud-legionair H.J. Akkerman over zijn tijd in Dien Bien Phu.
Het artikel is mogelijk een hoofdstuk uit het boek “Zij die sneuvelen, sterven niet.!” dat Hendrik Akkerman geschreven had of nog mee bezig was.
Hendrik Akkerman diende bij het 1o Bataillon du 2o R.E.I. (I/2e R.E.I.).
In januari 1954 opereerde de I/2e R.E.I. aanvankelijk met de Groupe Mobile 4 in de regio Hung Yen in de zuidelijke delta.
Op 23 januari 1954 werd de I/2° R.E.I. naar Hanoi gebracht.
De volgende dag, 24 januari 1954, werd de I/2° R.E.I. van Gia Lam en Bach Mai naar Dien Biên Phú gevlogen.
Het I/2e R.E.I. is ondergeschikt aan de Groupe Mobile 9 van kolonel Gaucher. Het bataljon, nog steeds onder bevel van commandant Clemencon, nam de vijf Huguettes over, ten westen van het fort van Dien Bien Phú.

Het is in eerste instantie als volgt verdeeld:
Huguette 1 – 4e Compagnie
Huguette 2 – 3e Compagnie
Huguette 3 – P.C. en C.C.B.
Huguette 4 – 1re Compagnie
Huguette 5 – 2e Compagnie

De eerste weken is de I/2e R.E.I. vooral bezig met het uitbreiden van haar posities en kleine patrouilles.

Dien Bien Phu, een niet al te belangrijk provinciestadje op de grens van Laos, is uitverkoren om als springplank te dienen voor de Franse expeditietroepen om de Vietminh, de genade klap te geven. Degene die hier de langste adem had, zou de oorlog in Indo-China winnen. Maar wat niet verwacht werd, gebeurd.
Generaal Giap, bevelhebber van de Vietminh troepen, neemt de handschoen op. 
Het begin was in het eerste kwartaal van het jaar 1954. Het was één van de bloedigste militaire drama’s die de wereld deze eeuw gekend heeft.
In het dal, met + 12 km lang en 4 km breed kwamen wij, het 1/2e R.E.I. in begin Januari aan. Ons Bataillon wordt ingedeeld op een vlakte naast het vliegveld. Het krijgt de naam Huguette.
De opdracht komt loopgraven en bunkers te bouwen. Met wat tekeningen van onze leiding beginnen wij de eerste weken aan het werk. Gaten graven in de grond van ± 4 x 4 meter, enkel lichte boomstammen erover, wat jute of papieren zakken, de aarde er weer op, en klaar is de bunker.
Daar wij toen niet wisten dat de Viët ons in de komende dagen met artillerie zou gaan bestoken, hadden wij voor ons idee tegen de veel lichtere wapens waarmee de Viët ons zou bestoken, genoeg beschutting.

Na twee maanden zou blijken, dat de bunkers die wij toen groeven, voor vele van ons, het graf zou worden.

De eerste dagen leek het meer op een vakantie. De dagen vlochten zich ineen, met het verzorgen van de bunker, ieder op zijn manier. Mijn werk bestond daaruit om de gezondheid van de manschappen op peil te houden.
Iedere dag ging ik met mijn koelie naar de rivier, die de mooie naam Nam-Yum had. Daar werd het drinkwater uit gepompt.
s’Avonds, na de soupe, ging men in kleine groepen tegelijk stroomafwaarts, in dezelfde rivier zich baden. Om kort te gaan, het leven van een Légionnaire, zoals ik, was prachtig.

In maart 1954 begon de Vietminh met het afvuren van mortieren en artillerie op Dien Bien Phú. En als op 13 en 14 maart 1954 de P.A. Béatrice en Gabrielle vallen, is het I/2e R.E.I. toeschouwer zonder te kunnen ingrijpen.
De Huguettes zelf worden nog niet direct door de vijand aangevallen, maar het vuur met zware wapens eist de eerste slachtoffers van de I/2e R.E.I.
Vanaf dit moment lijdt het I/2e R.E.I. bijna dagelijks verliezen. Daarnaast zijn er verliezen in de dagelijkse pogingen van het I/2e R.E.I. om de Vietminh die naderen in loopgraven terug te dringen.

Het is Zaterdag 13 Maart. Zoals gewoonlijk lopen wij met enkele van ons, alleen in zwembroek, sandalen en een hoed op, naar de rivier om onze traditionele wasbeurt te maken. Daar we aan de westkant van de legerplaats liggen, en de rivier aan de oostkant ligt, moeten wij ± 500 meter lopen, en daarbij het vliegveld oversteken. Het is in de namiddag. Nog steeds mooi weer. De grote moesson moet nog beginnen. En zo’n bad in de rivier is een heerlijke afwisseling voor ons. We zijn halverwege de vliegbaan, als we vanuit de bergen in het noorden enkele doffe dreunen horen. Nu hadden wij een paar dagen geleden, ook al eens wat gehoord dus het was ons niet onbekend dat de Viëts een kanon moesten hebben. Voor we ons goed konden bedenken wat er gaande was, stonden we midden in een bombardement van granaten. Wij laten ons meer automatisch dan bewust, op de grond vallen.
Een Dakota die aan het opwarmen was, raast ons voorbij, om zo gauw als mogelijk in de lucht te zijn.

In enkele ogenblikken hangt er een dikke roodachtige stofwolk om ons, Op zo’n moment staan je gedachten even stil. Als was het afgesproken vliegen wij tezamen op en rennen zo hard als dat mogelijk is onze P.A.
Alles is in rep en roer.

Op ons P.A. is op dat moment nog geen granaat gevallen. Als we er aankomen staan onze jongens boven op de blokhuizen te kijken naar het vuur en stof op enkele honderden meters van ons. Ik sta voor de infirmerie als er ook in ons P.A. enkele granaten exploderen. Er wordt geschreeuwd “Dokter, dokter” En, “waar is de infirmier”. Ik ren mijn blokhuis in, pak alles wat ik nodig zou kunnen hebben om eerste hulp te kunnen geven, en ren weer naar buiten.
Op hetzelfde moment hoor ik een eigenaardig geluid,wat lijkt op een wervelwind. Instinctmatig buk ik, en hoor gelijktijdig een doffe dreun op enkele meters voor mij. Ik kijk, en zie een niet geëxplodeerde granaat 105. in de grond staan op nog geen drie meter van mij vandaan. Nog steeds half naakt ren ik naar de plaats waar om mij geschreeuwd was. Wanneer ik daar aankom, ligt er een van ons in de loopgraaf. Hij heeft een granaatsplinter in het dijbeen. Het blokhuis waar hij voorlag had een voltreffer gehad, en ingestort.

In het blokhuis moesten nog twee of drie man zijn. Dus ieder die maar een schep of handen had was aan het graven. Onder de aarde hoorde wij de jongens kermen. Na uren werken, het was ondertussen nacht geworden, haalden wij er nog twee jongens uit die meer dood dan levend waren. De derde was dood. Ik kreeg de opdracht de twee gewonden met vier koelies naar de Antenne Chirurgicale te brengen.
Het enige wat ik wist was, dat het op Junon moest zijn, maar zelf was ik er nog nooit geweest.
Via Huguette 3 kwamen wij aan de weg die naar Junon leidde. Ik leverde mijn patiënten af, en zag gelijk dat hier al genoeg werk was. Overal kwamen zij vandaan, de gewonden. Niemand, en zelfs de staf niet, had er op gerekend, dat de Viët’s zich van zoveel artillerie kon bedienen. Iedereen vroeg zich af, hoe het wel mogelijk zou zijn geweest voor de Viët-Minh, om meer als 20 stuks geschut 105mm in de bergen in stelling te brengen. 


De hele nacht gaat het beschieten van de Viët’s op onze stellingen door.
Het is haast een verlichting als de dag aanbreekt. Niemand heeft kunnen slapen.
Tijdens de koffie, die nu niet meer gemoedelijk buiten gedronken kan worden, komen negen man van de 13 D.B.L.E. op ons P.A. Volgens hen, zijn zij de enige overgebleven nog weerbare mannen. De verhalen die zij ons vertellen zijn verschrikkelijk. Honderden doden en gewonden. Viët-Minh’s waren met duizenden het P.A. Beatrice binnengestormd.
In de loop van de dag geeft de generaal Giap, die de strijdkrachten van de Viët’s aanvoert, de gelegenheid onze verwonden te gaan halen. Al het rollende materiaal en vele beschikbare infirmiers worden naar het P.A. Beatrice gestuurd om de gewonden te halen. Een genietroep wordt ook meegezonden om de doden te begraven. Het is een jammerlijk hemel schreiende aanblik zoals we de jongen vinden. Veel tijd om te denken is er niet, daar de Viëts ons maar een bepaalde tijd geven het geheel te regelen. Als we na enkele uren de gewonden mannen naar P.C. Junon gebracht hebben, begint het gedonder weer.

Zo verstrijken de dagen. Dag en nacht beschietingen van de Viëts. Steeds meer gewonden en doodden. Onze vitaliteit en moreel zakken steeds verder weg. Wij horen, dat een colonel van de artillerie zichzelf heeft omgebracht. Wat moet er van dan overblijven als de officieren al zulke daden doen?

De Viëts hebben ons P.A. nu ook geheel omsingeld. Het prikkeldraad wat er om onze P.A. is gelegd doet haast geen dienst meer. De Viëts rollen er grote stromatten over, en kruipen zo bij ons naar binnen. Onze jongens, alhoewel wij weten dat het een verloren zaak is, vechten als leeuwen. Onze commandant Clemencon rent van de een naar de ander om het moraal wat op te monteren. Het lukt hem zowaar, enkele lichtgewonden weer de loopgraaf in te krijgen. Met de woorden “Laat zien dat je een Legionair bent.!” en, “Niemand, zelfs de Viëts niet, krijgen ons klein. , probeert hij zijn, compleet afgematte, door honger en dorst gekwelde jongens, op te vrolijken.

Begin Mei is de verschrikking en chaos compleet. Onder ons horen wij al dagen lang de Viëts gangen graven. Met luidspreker proberen de Viëts ons over te halen de strijd voor het kapitalisme te stoppen en ons over te geven. Gelukkig is van de nog weerbare jongens niemand bereid gehoor te geven aan het verzoek. In tegendeel, het lijkt wel of de jongens meer zelfvertrouwen krijgen door de oproep van de Viëts. 
Die laatste nacht van ons P.A. was zo verschrikkelijk, dat het niet mogelijk is dit onder woorden te brengen.
De artillerie van de Viët concentreert zich geheel op ons. Met angstaanjagend gehuil van de Stalin orgels en het gefluit van de mortier 120mm, maakten het tot een complete hel.
Voor zover mogelijk was, sleepte ik de gewonden in een bunker. Veel kon voor deze jongens niet meer gedaan worden want er was niets meer om ze te behandelen. De loopgraven lagen vol met lijken, en als men zich verplaatsen moest, moet men over zijn eigen vrienden kruipen. Veel van lagen er al meer als een week, en de stank was om te spugen. Tegen de ochtend wordt het geheel hopeloos, en krijgen we opdracht dat ieder die nog kan zich maar moet zien te redden.


Ik kom bij de’ bunker waar ik die nacht nog enkele zwaar gewonde jongens in had gelegd. Zeven jongens waren het. Ik werd bijna gek van het geschreeuw om water. En alhoewel het dagelijks regende, was er geen goed drinkwater. Soms werd er voedsel geparachuteerd, maar het merendeel viel naast onze P.A. Soms viel een pakket zo dichtbij dat men het met een sprong bereiken kon. Maar menigeen heeft zo’n waaghalzerij moeten bekopen met zijn leven.

Wekenlang dus zonder behoorlijk voedsel en wat nog belangrijker was zonder water… Het was er maar niet … en al die jongens maar schreeuwen om .. water !!!
Het was nog donker, maar het moest tegen de ochtend lopen, toen er weer geschreeuwd werd om een infirmier. Zonder te denken ren ik de bunker uit in de richting waar ik dacht dat de schreeuw vandaan kwam.
Het moet zo geweest zijn, maar toen ik enkele meters uit de bunker was werd ik met een enorme dreun tegen de grond in de modder gekwakt. Gelijktijdig een geweldige vuurzee, een explosie, en ik hoorde niets meer.
Daar het achter mij was, keek ik in een flits om en zag dat de bunker waar ik net uit gekomen was, geheel was ingestort door een voltreffer. Ik hoorde niets, maar mijn hart scheurde toen ik aan die zeven jongens dacht. Waren zij gelijk dood, of waren zij levend begraven? Ik wist het niet en zal het nooit weten. In mijn overtuiging dat deze nachtmerrie eens op moest houden, kroop ik verder. Over de stinkende half in de modder weggezakte lijken van mijn kameraden. De angst die weken lang in mij zat om zelf ook zo te komen liggen was weg. Het kon mij niets meer schelen. Ik wilde schreeuwen, huilen maar dat kon ik zelfs niet meer. Ik had een mateloos apathisch gevoel. Het enige wat mij nog kon redden was weg wezen hier.

Het moet een groot geluk voor mij geweest zijn dat ik tegen Sergent Katzianer (a) aankroop. Hij wist een 6×6 te staan. Ook had hij een Spaanse Legionair als chauffeur, die bereid was te rijden, als de motor nog zou lopen,….
In een tempo, die men alleen leert als men in tijdsnood zit, maakte ik van een stok, een stuk parachute, en een restje mercurochrome, een rode kruis vlag. Ik legde zoveel verwondde makkers op de wagen neer, als maar kon. De Spanjaard startte de wagen, die waarachtig nog liep… Ik vroeg aan Sergent Katzianer of hij ook meeging, maar hij zij mij dat ik mee moest gaan, want hij moest nog enkele jongens vertellen dat het hier voor ons was afgelopen en dat zij moesten maken dat ze weg kwamen. De chauffeur reed met de 6×6 al naar de weg toe. Ik rende er achteraan en kon mij juist vasthouden. Ongelooflijk hoe hard een auto nog kan rijden zonder lucht in de banden.. Die waren n.l. allemaal plat ! Mijn gehoor was wel slecht maar ik hoorde de jongens op de wagen kermen van de pijn. Door een stekende pijn in mijn schouder, moest ik de 6×6 loslaten.
Ik viel, stond weer op en rende verder, naar de richting van de antenne chirurgicale, Bij de ingang stond nog steeds de wagen, geen Spanjaard te zien, en de gewonden lagen er nog op. Ik ging naar binnen, om onze dokter, die hier moest zijn, te berichten dat ik nog meer werk voor hem had. De onderaardse vertrekken van de infirmerie van de antenne waren tot zelfs de gangen toe, geheel vol met gewonden. Er kon geen man meer bij, dus kreeg ik van dr. Verdaguer (b) te horen de mannen maar op de trap te leggen. Het is onvoorstelbaar zoveel ellende hier bij elkaar lag. Na de gewonde jongens van ons op de trap te hebben gelegd, ging ik de infirmerie in, gaf de kaarten die bij de gewonde jongens hoorde aan de dokter. Daarna wist ik niets meer. Twee dagen ben ik van de wereld geweest..
In die tijd had de dokter mij de splinter uit de schouder gehaald. Vier dagen en nachten zonder te rusten hebben de dokter en ik de operaties gedaan, benen en/of armen geamputeerd, en in de gunstigste gevallen, gipsverbanden aanleggen.

Twee maal per dag ging ik naar buiten om voor ons wat water te bemachtigen. Dan kwam de angst weer over mij. Dan zag ik ze weer, al die opgezwollen lijken, die bij iedere inslag van de artillerie van de Viëts, danste in de modder.
Dan had ik angst en was bang, hetzelfde lot te moeten ondergaan als deze jongens, mijn vrienden. Dan had ik angst dat ook ik eens zo zou moeten liggen, in een staat van ontbinding en stinkend op een modderige grond zonder een goed graf.
De enige troost die ik mij zelf gaf was, dat ik dan ook de tijden in zou gaan als een held.
Een held, de gedachte die iedere soldaat koestert als hij in een kazerne zit. Maar hier was gelegenheid genoeg een held te zijn, en ik deed alles om het niet te worden. En ik zag ze liggen, al de helden.
Mannen die helemaal geen held wilde zijn. Jongens die net als ik wilde leven. Daar lagen zij, slechts enkele meter van mij vandaan, en niemand had maar een kleine kans of behoefte, de lichamen van die jongens te begraven.


Woensdag 7 Mei 1954, ‘s avonds om 6 uur was alles stil. Angstig stil…. Een nieuwe angst bekroop ons.. Wat ging er nu gebeuren ???
Mannen en jongens die zich maandenlang verweerd hadden als leeuwen. huilde van woede omdat zij de vernedering niet konden verwerken.

Nee, wij huilde niet van blijdschap omdat deze oorlog voor ons beëindigd was….. Eerst nu, zouden wij gaan merken dat voor vele de ellende pas begon..!!!


Nabericht: Ik ben mij er van bewust dat dit hele verhaal teveel in de “IK” vorm is geschreven. Maar ik hoop dat U mij dat kan vergeven, daar ik dit zo heb meegemaakt. Weest U er van overtuigd, dat ik nog steeds denk aan de honderden jongens die het op dit moment veel slechter hebben als ik en U.
In dank voor Uw begrip.
H.J. Akkerman.

(a) Sergent-chef Katzianer, chef de la Section des pionniers de la compagnie de commandement du 1er bataillon du 2* REI.

Sergent-chef Katzianer

03-04-1954

Sur Huguette 6, depuis la veille, quatre-vingt-six légionnaires ont pris position aux ordres du lieutenant Rastouil. Ce sont des rescapés du III/13e D.B.L.E, survivants de la terrible nuit de Béatrice, quelques élèves gradés du peloton du lieutenant Philippe du I/13e D.B.L.E. et des volontaires issus de toutes les compagnies du I/2e R.E.I. Huguette 6 n‘est pas un P.A. bien étudié ; de plus, le réseau de barbelés qui le cerne, pilonné par les mortiers et les canons, offre de nombreuses brèches. L’une d’entre elles, la plus gênante, se situe exactement face à l’ennemi.

Cette après-midi, des légionnaires, avec le sergent Katzianer, sont allés chercher dans les lignes Viets des blessés dont les haut-parleurs avaient annoncé la restitution. A la place des blessés, ils n’ont trouvé que des cadavres, méconnaissables.

Katzianer, sergent légionnaire à la 13e D.B.L.E. ; rescapé de Béatrice à Diên-Biên-Phu,
il est sur Huguette 6 lors de l’attaque des Viets le 03.04.1954.

FSALE

In 30 april 1960 “Camerone” was Gottfried Katzianer de drager van de hand van capitaine Danjou

Fanion Vert et Rouge


(b) Médecin capitaine Sauveur Verdaguer

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over