Onder Fransche vlag in de hel van Afrika

[ Conv. Legionnaire Leutener ]

Algemeen Handelsblad 10 december 1931

Wat een Nederlander beleefde in het Fransche vreemdelingenlegioen. [1926 – 1931]
— Op jacht naar water…. STRIJD MET DEN DOOD.

Op donderdag 10 december 1931 bracht het Algemeen Handelsblad in de rubriek „ELCK WAT WILS” onder bovenstaande titel een artikel over een Nederlander die 5 jaar in het Franse Vreemdelingenlegioen had gediend. Alhoewel het artikel enkele van de voor deze interbellum periode karakteristieke sterk anti-vreemdelingenlegioen gerichte kenmerken vertoond, is het toch iets meer genuanceerd dan destijds gebruikelijk.
De Nederlander claimt in ieder geval niet, zoals gebruikelijk geronseld te zijn. Alhoewel het thema desertie aan het einde wel behandelt wordt lijkt de Nederlandse oud-legionair zelf geen poging ondernomen te hebben.

» Dorst en Arabieren waren de grootste plagen. Een dertiger, wat vermoeid uiterlijk, verminkt aan de linkerhand, een stijf been. Ziedaar, in een paar trekken, het beeld van den Nederlander, die — vóór de artikelen van den landgenoot, die aan het Spaansche Vreemdelingenlegioen was ontsnapt, verschenen — kwam vertellen van zijn ervaringen in Noord-Afrika onder de vlag van Frankrijk.
Neen, prettig had hij het niet gehad, maar toch — verbitterd was hij ook niet. Zeker niet op de Fransche officieren, die hartelijke mannen waren en voor de soldaten steeds een vriendelijk en opwekkend woord hadden, een enkeling, die wel eens al te veel gebruik maakte van zijn zweep, uitgezonderd. Aan de officieren lag het heusch niet, dat het leven voor den legionnair in Noord-Afrika soms een marteling is.
De tucht is streng, maar niet onmenschelijk — als het aan de officieren zou liggen. Ja, sommige sergeants -— en de Duitschers zijn de ergste — zijn heel barsch, vooral als zij zijn ingedeeld bij de opleiding van recruten of de bewaking van gestraften.
Als jongen van vijf en twintig, nu vijf jaren geleden, vertelde hij,
was hij werkloos. Hij trok naar Parijs en teekende voor het Vreemdelingenlegioen. Met een transport recruten ging hij naar Sidi Bel Abbes bij Oran, waar de nieuwelingen al dadelijk kennis maakten met de strenge tucht. Twee hunner, die een halve minuut te laat op het appèl kwamen, moesten acht uur lang rondzeulen met een zwaren zak stenen. Een paar nieuwelingen, nog niet gewend aan het soldatenleven in Noord-Afrika, protesteerden tegen de straf. De sergeant zei niet veel, maar hij liet den mopperaars eten geven, dat ongenietbaar zout was, en hij zorgde ervoor, dat de mannen voorloopig geen water kregen. Dat was ook een wijze van straffen! Eén troost — het was mogelijk buiten straf te blijven, al was er soms heel wat zelfbeheersing voor nodig.
Na een opleiding van vier maanden ging de troep naar Saïda. Het was er zwaar dienen, de manschappen hadden een wollen band van vijf meter om het lichaam gewikkeld, een soort afweermiddel tegen malaria en ingewandsziekten. ‘t Broeide ontzettend in de Afrikaansche hitte. In die kleeding werden dagmarschen gemaakt van 30 tot 50 km. Aan het voedsel viel het voor een Nederlander moeilijk te wennen: ‘s morgens koffie zonder eten, om elf uur een kan (ongeveer een kwart liter) wijn en een half brood, verder ‘twee maal per dag soep, die nog al dun was, met erwten, boonen of rijst. Aardappelen, en niet in groote hoeveelheid, werden maar eens per week verstrekt. Dat wende ook….


De opleiding duurde vier maanden; na de opleidingsschool: korporaal; met de strepen naar Marokko. Daar heeft onze landgenoot ruim drie jaren gediend. Rustig was het er nooit; bijna altijd vechten, wel niet op groote schaal maar van die kleine overrompelingen, die zoo gevaarlijk waren, omdat zij altijd kwamen als niemand er op was verdacht. En juist — daar wachtten de Arabieren op! — als de troep door vermoeienis en ontbering uitgeput was. De hitte was ontzettend, vier dagen geloopen, twee gevechten geleverd en — geen drinkwater. Eindelijk een rustpunt, waar de kelen schroeiden! Een sectie trok erop uit om water te zoeken, zij viel in handen van den vijand. Later zijn de lijken gevonden Water bleef uit. Men kwam iemand tegen, die voor veel geld rotte tomaten verkocht. Dat hielp iets. Ook werd nog een bus gecondenseerde melk gevonden; zij maakte den dorst slechts erger…. Eindelijk ontdekte een soldaat in de rotsen een bronnetje met een sprankelend water. Ik kon niets meer machtig worden,” zei onze zegsman, „maar een makker had een kannetje geschept en wilde het verkopen voor vijftien francs en mijn laatste cigaretten. Ik sloot den koop, maar anderen vielen op het kannetje aan en het kostbare water vloeide weg.” De zon bleef schroeien. De troep klom op een berg en zag — een beek. Water dus, naar schatting op 10 km! De afstand bleek veel grooter. Er op af, rijdende op ezels; veldflesschen mee! Het water was een godendrank. De veldflesschen werden gevuld. De duisternis viel — daar kwamen de Arabieren. Zij overrompelden de waterhalers, doodden enkelen; onze landgenoot wist te ontsnappen op zijn ezel.
Dorst en Arabieren, dat waren de grootste plagen: zij waren oorzaak, dat een troep op marsch nooit rust had. Want aan het einde van een dagmarsch moest een deel van den troep water gaan zoeken, een ander deel trok op hout uit om een bivak te bouwen. En natuurlijk moesten posten worden uitgezet, want waakzaamheid was altijd geboden

En het ergste was dat het gevaar niet alleen kwam van den vijand. Zoo gebeurde het op een nacht, dat Senegaleezen, in Franschen dienst — volkomen te goeder trouw! — een bevriend kampement met handgranaten bestookten. Er waren negen dooden en veertien gewonden! Enfin, dat was — gelukkig! — een uitzondering. Maar die Arabieren! Zij trekken een schapenvacht aan — een voortreffelijke camouflage, zij zijn haast niet te ontdekken — en sluipen dan nader. Als zij een Franschen schildwacht kunnen bereiken, is die verloren. De posten hebben dan ook altijd een handgranaat gereed, waar zij den aanvaller mee te lijf kunnen gaan en tevens alarm kunnen maken. Ja, de Arabieren kunnen vechten! Ook als zij in Franschen dienst zijn; en dan vooral als er buit valt te halen.

Het verplegen der gewonde legionnaires
Illustratie bij het artikel
[Algemeen Handelsblad 10 december 1931]

Zoo ging het leven voort, zonder veel variatie, maar in voortdurende inspanning. De troep kwam in den Midden-Atlas; dat was in het laatst van 1930. Onze landgenoot vertelde ervan. „Daar woont kwaad volk en vooral de vrouwen zijn fanatiek. De mannen maken de Fransche soldaten kort en goed af, als zij er kans toe zien, maar de vrouwen steken hun tegenstanders de oogen uit en snijden hun de neuzen af.” Een troepje trok vooruit, om levensmiddelen en water te zoeken. Het werd overvallen door een vijandelijke overmacht. Eenige Fransche soldaten konden vluchten, anderen zijn afgemaakt. De Nederlander werd door geweerschoten getroffen in den linkeronderarm en in het linkerbeen. Hij verloor het bewustzijn. Blijkbaar hebben de Arabieren gedacht, dat hij dood was; zij hebben hem ten minste laten liggen. Hij vertelde verder: „Het was nacht toen ik bij kwam. Mijn wonden deden hevig pijn. Ik legde een noodverband aan en sleepte me naar het kamp voort, een afstand van 40 km. Ik kreeg zware koorts; de dokter gaf rum en thee, maar deed verder niets. Ik had een besten kapitein, die eens kwam praten en me zelf de temperatuur opnam; zij was 39.8. De kapitein begreep dat het zoo niet ging. Hij liet me op een ezel pakken en naar een veldlazaret brengen Het was er vuil, vol ongedierte en de ratten liepen over de bedden. De dokter daar gaf goed eten — wat een zieke vroeg kreeg hij , maar verder trok hij zich van de patiënten niet veel aan. Na eenigen tijd ging ik naar een grooter lazaret te Fez; de zusters namen niet veel nota van me, zij vonden, dat ik er niet slecht genoeg uitzag. „Maar ik gevoelde me ellendig, koud en rillerig. De dokter nam temperatuur op: 41 9 en ik hoorde uit een gesprek, dat de artsen van meening waren, dat ik er niet door zou komen. „Maar ik wilde niet sterven, verzette me met de krachten, die me nog waren overgebleven. „Tegen de hooge koortsen werd ik, zoo uit den slaap ontwaakt, in een ijskoud bad gedompeld, dat naast mijn bed stond. Ik schrok en gevoelde me verlamd. Ik werd nu overgebracht naar een zaaltje, dat men het „doodenkamertje” noemde, omdat daar zieken lagen, die waren opgegeven. „De zuster daar was een engel, aan haar heb ik mijn leven te danken. Vijf en veertig dagen kreeg ik geen vast voedsel, wel veel melk. Op het laatst sloeg ik den thermometer af om net te doen of mijn temperatuur lager was, om maar wat te eten te krijgen. Ik kreeg wat puree en een zacht eitje.”
De sterke wil en het krachtige gestel van onzen landgenoot behaalden de overwinning op den dood; hij genas, maar zijn eene been bleef stijf en zijn linkerhand was onbruikbaar. Hij werd naar het ziekenhuis te Casablanca gebracht om daar te worden gekeurd. Er was daar een Zwitser, t.b.c.-lijder, die werd afgekeurd voor den dienst in Marokko, maar goedgekeurd voor kazernedienst. De man, zich wanhopig voelde, nam iets in en stierf op de zaal.
Onze zegsman werd afgekeurd en naar Europa gezonden. Hij had, door zijn ziekte, in zes maanden geen soldij gehad, maar de sergeant gaf hem — een dag soldij of 25 centimen!
De reis was natuurlijk vrij. Van Marseille is hij naar de Belgische grens gebracht; hij kreeg nog 16 francs en moest maar zien hoe hij verder kwam. Gelukkig had hij nog een luttel bedrag over „Ja, zij maken het den afgekeurden niet gemakkelijk. Maar — ach, dat is wel te begrijpen, want zelfverminking komt veel voor.
In Casablanca is er een heele afdeeling van zelf-verminkten — een schot door den linkerelleboog veelal. Vroeger werden zij gestraft, soms met den dood, nu niet meer. Nu worden zij eenvoudig weggestuurd zonder eenige vergoeding.
„En deserties komen herhaaldelijk voor. Van de honderd nieuwelingen trachten er gemiddeld veertig te ontsnappen. Negen en negentig van de honderd deserteurs worden echter gepakt. „De eerste desertie wordt nog licht gestraft, de tweede niet zeer zwaar, maar daarna houdt het met de mildheid op — vijf tot zes jaar opsluiting soms! — vooral als soldaten er vandoor zijn gegaan met geweer en 120 patronen. Te begrijpen; zulke wapens in handen van ontevredenen — er zijn allerlei ongure elementen bij het legioen — zijn gevaarlijk.
” Zoo vertelde de Nederlander, die vijf jaren onder de tricolore heeft gediend in de berglanden aan den rand van de Sahara.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over