Vreemde Krijgs- en Staatdienst

In nummer 1 van Jaargang 34 van het Tijdschrift “Mars et Historia” Januari/Maart 2000 publiceerde mr. C.J.M. Kramers een artikel onder de titel “Vreemde Krijgs- en Staatsdienst.
Het artikel bevat veel relevante informatie om een beter begrip te krijgen waarom sommige Nederlanders die in Vreemde krijgsdienst gingen, waaronder het Franse Vreemdelingenlegioen, soms wel en soms ook niet hun Nederlanderschap verloren.
Daarom is het artikel hier grotendeels overgenomen. Delen niet direct relevant in de context van Website NLLegioen zijn weggelaten.

Vreemde Krijgs- en Staatsdienst

Sinds 1984 verliezen Nederlanders, die zonder verlof van het staatshoofd in vreemde krijgs- of staatsdienst treden, niet meer automatisch het Nederlanderschap. Onze posten in het buitenland hebben voordien vaker te doen gehad met landgenoten, die daardoor in de problemen waren geraakt.
Het enige dat het Nederlanderschap kon terug geven was hernaturalisatie.
Onze oude wetgeving op dit punt is overgenomen van Napoleon. Tijdens de Franse revolutie werden veel aanhangers van het ancien régime gedwongen Frankrijk te verlaten. Niet zelden namen zij daarop dienst bij de Britse strijdkrachten of die van Duitse vorstendommen.
Om deze dienstneming te bestraffen bepaalde Napoleon dat iedere Fransman, die dienst nam in den vreemde, zijn Franse nationaliteit verloor.
Deze sanctie is in de Nederlandse wetgeving overgenomen.
Na 1815 hebben de Fransen deze regel soepel toegepast en wel alleen tegen Franse onderdanen die tegen hun eigen land vochten. Waren Fransen betrokken bij conflicten, die hun land niet raakten, dan trof hen geen nationaliteitsverlies.
Vanaf 1927 gold de sanctie alleen voor Fransen die geen gehoor hadden gegeven aan een oproep van hun autoriteiten om een vreemd dienst- verband te verbreken.

Van 1822 tot 1984 zei ons Burgerlijk Wetboek dat de hoedanigheid van Nederlander wordt verloren onder meer door buiten toestemming des Konings openbare bedieningen aan te nemen.
De wet van 1850, die het Nederlanderschap nader regelde, zei dat de staat van Nederlander werd verloren onder meer
“… door buiten Onze toestemming zich in vreemde krijgsdienst te begeven of openbare bediening aan te nemen, welke door een vreemde regering zijn opgedragen.”
Tenslotte zei de Wet inzake het Nederlanderschap en Ingezetenschap van 1892, dat dit werd verloren door zich

“… zonder Ons verlof te begeven in vreemde krijgsdienst of staatsdienst.”

Anders dan Frankrijk heeft Nederland deze wet steeds naar de letter toegepast.

Daarnaast bevatten de artikelen 101-103 van ons Wetboek van Strafrecht sancties voor indiensttreding bij vijandelijke strijdkrachten en voor hulp aan de vijand.

De Tweede Wereldoorlog

De Tweede Wereldoorlog bracht van twee kanten verandering in deze situatie. Onze regering in Londen had er, nu ons land in de oorlog betrokken was geraakt en bondgenoten had gekregen, belang bij dat dienst bij de geallieerden geen verlies van nationaliteit met zich mee zou brengen.
Ook de Duitse bezetters in Nederland wensten Nederlandse dienstwilligen op dit punt gerust te stellen.
Tijdens de bezetting hebben Nederlandse aspirant-vrijwilligers voor Duitse krijgsdienst te kennen gegeven, dat zij daardoor niet het Nederlanderschap wensten te verliezen.
Bij verordening van 25 juli 1941, nummer 133, bepaalde Rijkscommissaris Seyss-Inquart dat, met terugwerkende kracht vanaf 22 juni 1941, voor militaire en civiele dienst in de strijd tegen het bolsjewisme geen verlof tot het treden in vreemde staats- of krijgsdienst, als bedoeld in de wet van 1892, nodig was.

In verordening 134 staat dat de Nederlander, die vanaf 10 mei 1940 in Duitse dienst trad, alleen zijn Nederlanderschap verloor als hij binnen een jaar daarvan afstand zou doen.
Hiertoe moest een verklaring bij de burgemeester worden afgelegd. Ook beloofden de Duitsers dat de voormelde artikelen 301-303 van het Wetboek van Strafrecht betreffende hulpverlening aan de vijand niet van toepassing zouden zijn op dienst in Duitse eenheden.

Al voor de bevrijding had onze regering in Londen bepaald, dat de genoemde twee verordeningen geacht werden nooit te hebben gegolden. Overigens hebben de Nederlanders die hadden gediend bij de Reichsbahn, de Germaansche SS, het Rijkscommissariaat en enkelen van het NSKK hun nationaliteit nooit verloren.
Het betrof hier namelijk publieke dienst en geen krijgs- of staats- dienst.
Nederlanders die zich al op 10 mei 1940, met permissie, in Duitse staatsdienst bevonden, behielden daarna wel hun nationaliteit.

Vele anderen verloren het Nederlanderschap. Degenen, die hierbij zich aan laakbaar gedrag hadden schuldig gemaakt, zijn door de daarvoor in het leven geroepen instanties berecht. De anderen, wier dienstneming op persoonlijke en niet op levensbeschouwelijke motieven had berust, werden niet strafbaar geacht. Om hen tegemoet te komen is bij wet van 1953 de mogelijkheid geschapen om op eenvoudige wijze het Nederlanderschap te herkrijgen.

Londen 1944

In 1944 heeft de Nederlandse regering in Londen twee maatregelen genomen met betrekking tot het Nederlanderschap.

Besluit E 127 regelde de gevolgen van vreemde dienst in bepaalde gevallen.
Wie na 9 mei 1940 in dienst van een bondgenoot was getreden bleef Nederlander. Zolang de oorlog niet was afgelopen bleef dit besluit van kracht.
Pas vanaf 17 juni 1952, de dag dat Nederland vrede sloot met Japan, had Nederland geen bondgenoten meer in de zin van dit besluit. Tot die datum werd dienst bij de bondgenoten zonder voorafgaand verlof van het staatshoofd toegestaan, daarna kon dit niet meer.

Besluit E 128 bepaalde dat vreemdelingen zonder nationaliteit, die zich bevonden in Nederlandse krijgsdienst of behoorden tot het varend personeel van de koopvaardij- vloot, voorshands als Nederlanders waren aan te merken.
Hieronder konden dus oud- strijders uit de Spaanse Burgeroorlog en militairen uit het Franse Vreemdelingenlegioen vallen.
Het was de bedoeling dat hun status snel zou worden geregeld zodra regering en parlement in Nederland weer aan het werk zouden zijn.

De tijd na 1945

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog bleef, voor de landen die niet onze bondgenoten waren, de oude toestand gehandhaafd voor wat betreft vreemde krijgs- en staats- dienst.
Wel heeft in 1947 de minister van Justitie verklaard dat de sanctie van staatloosheid niet gold voor hen, die op minderjarige leeftijd zonder verlof in vreemde dienst waren gegaan.

Voorts is enige malen bij Koninklijk besluit vreemde dienst op ruimere schaal toegestaan. In 1951 is met terugwerkende kracht goedgevonden dat Nederlanders in Indonesische krijgs- en staatsdienst traden. Deze regeling gold tot 1962.

In 1959 is algemeen verlof verleend aan Nederlanders om in een achttal immigratielanden in burgerlijke staatsdienst te treden. Dit gold niet voor Nederlanders, die in eigen land werkten in dienst van deze landen, bijvoorbeeld bij hun ambassades. Die moesten wel verlof aanvragen omdat anders de overige hier met missies vertegenwoordigde landen een gelijke behandeling zouden eisen. Dit was met name ten aanzien van het Oostblok ongewenst.

Onvrijwillige dienst

Nederlanders, die in andere landen werden verplicht tot krijgsdienst, deden dit niet vrijwillig en behielden hun nationaliteit.
In de Eerste Wereldoorlog en later zijn Nederlanders opgeroepen voor dienst in het Amerikaanse leger.
Daar gold de regel dat degene, van wie bekend was dat hij Amerikaan wilde worden, al onder de dienstplicht viel.

In 1917 besloot Frankrijk de daar na 1899 geboren en wonende zonen van buitenlanders, die het Franse staatsburgerschap niet hadden verworpen, op te roepen.
In die jaren trachtte Duitsland elders genaturaliseerde ex-onderdanen te mobiliseren.
Mannen met dubbele nationaliteit konden, op grond van internationale verdragen, vaak kiezen in welk land zij wilden dienen.
Deeltijdse dienst bij buitenlandse politie of burgerwacht werd door Nederland zonder meer toegestaan, zolang er maar geen eed werd afgelegd.
Ziekenverplegers en geestelijke verzorgers hoefden ook geen toestemming te vragen.

De Pauselijke Zouaven

Toen in 1860 de paus zijn gelovigen opriep om met de wapens zijn kerkelijke staat te verdedigen, gaven 3.000 Nederlanders hieraan gevolg. Zij vormden het grootste contingent in het korps Pauselijke Zouaven. Na de inname van Rome door de koning van Italië in 1870 is dit korps ontbonden.
Sommigen volgden toen hun Franse officieren in de oorlog tegen Pruisen.
Een aantal voegde zich bij de Carlisten in Spanje.

Slechts 118 pauselijke vrijwilligers hadden vooraf aan de Koning hiervoor toestemming gevraagd. Slechts 12 van hen werden afgewezen, dit omdat zij hun militieplicht in Nederland nog niet hadden vervuld. De meeste paters, die de werving verrichtten, gingen ervan uit dat toestemming niet nodig was voor dienst bij een geestelijk heerser dan wel dat onze Koning toch geen toestemming zou geven. Koning Victor Emanuel zou dat immers niet prettig vinden. In werkelijkheid was Willem III best trots op de Nederlandse zouaven: “Als ze goed vechten voor de paus dan kunnen ze het ook voor mij.”

Na terugkeer in Nederland werden vrijwel alle voormalige zouaven staatloos verklaard. Dit sloot hen uit van kiesrecht, verkiesbaarheid, steun en overheidsdienst. Ook hun na 1892 geboren kinderen waren staatloos. Slechts weinigen vroegen naturalisatie aan en slechts 12 aanvaardden het burgerrechtelijke Nederlanderschap, dat in 1892 overging in gewoon Nederlanderschap. Van de teruggekeerden kon een deel niet meer wennen in het burgerleven. Deze vonden vroeg of laat hun weg naar onze legers overzee.
Pas in 1947, toen de laatste zouaaf was overleden, verklaarde de minister van Justitie dat zij, die voor hun meerderjarigheid hadden dienst genomen – de meeste dus -, eigenlijk nooit het Nederlanderschap hadden verloren.

De Spaanse burgeroorlog

Tijdens de Spaanse burgeroorlog hebben rond 600 Nederlanders zonder voorafgaan- de toestemming dienst genomen bij het (republikeinse) regeringsleger. Dit ondanks de tegenwerking van de Nederlandse regering bij de werving.
Vanaf 1936 waren normale Nederlandse paspoorten voorzien van een stempel “Niet geldig voor Spanje.” Dit weerhield de vrijwilligers niet en de Spanjaarden waren blij met wie ze konden krijgen. Tegen het eind van de oorlog heeft Nederland, conform de afspraken van de internationale non-interventie commissie, de combattanten van eigen bodem weer toegelaten, maar nu als staatlozen.
Zij werden behandeld als vreemdelingen met alle consequenties van dien. De veel kleinere groep Nederlanders die voor de partij van Franco had gevochten, was niet staatloos geworden.
De overwinnaar was nog niet erkend als wettige regering van Spanje, en daarom was het geen vreemde krijgsdienst geweest.

Een aantal ex-Nederlanders bleef krijgsgevangen onder Franco tot na mei 1940. Zij dachten er niet over om na vrijlating te repatriëren naar door Duitsland bezet gebied en wisten in Engeland terecht te komen. Zij zijn daar niet met open armen ontvangen, maar na verloop van tijd toch bij de strijdkrachten of de koopvaardij ingelijfd.
Ofschoon vanaf midden 1941 de Sovjet-Unie ook door Nederland als bondgenoot moest worden erkend, heeft dit de houding van onze autoriteiten jegens de strijders voor het “rode” Spanje niet merkbaar goed gedaan.
Er is nooit een algemene maatregel genomen om hen weer Nederlander te maken.
Toen in 1953 de Wet houdende voorziening ter wegneming van staatloosheid wegens vijandelijke staats- of krijgsdienst van kracht werd vielen de Spanjeveteranen daarbuiten, omdat dat land niet met Nederland in oorlog was geweest.
De 23.000 frontsoldaten en tienduizenden anderen, die Duitse dienst hadden verricht, konden daarentegen bij goed gedrag en tegen betaling zonder aparte naturalisatie weer Nederlander worden. Lange tijd zijn verzoeken van oud-Spanjestrijders om genaturaliseerd te worden aangehouden en afgewezen, soms wegens verkeerde politieke gezindheid en ook wel eens wegens concubinaat.
Pas toen na 1953 een van hen een Duitse uitkering wegens tweejarig verblijf in een concentratiekamp dreigde mis te lopen omdat hij geen Nederlander was, kwam er schot in de zaak.

Individuele dienstneming zonder Koninklijke toestemming

Er zijn altijd Nederlanders geweest, die zich weinig aantrokken van bestaande wetgeving. Aan ieder conflict hebben wel Nederlanders deelgenomen, dus het heeft geen zin alle denkbare conflicten op te sommen.
Er bestaat een zgn. ééncentsplaat met een stripverhaal van ene Levie. Als kermisartiest in Parijs terechtgekomen wordt hij geronseld voor het Vreemdelingenlegioen.
Via Algiers gaat hij naar de Krimoorlog.

In 1855 en 1856 hebben de Britten in Nederland vrijwilligers geworven voor diezelfde Krimoorlog. Een zekere luitenant Nix, voorheen Nederlands officier, opereerde in Rotterdam in Brits uniform. Hij was niet karig en zou voor één rekruut f 600 hebben betaald. Ofschoon deze werving in strijd was met de beginselen der onzijdigheid kon ons Ministerie van Justitie het vertrek niet tegengaan. Wel kon het toezien of de vrijwilligers werden gedwongen of misleid, dan wel of zij minderjarig of dienstplichtig waren. Eenmaal is een gedeserteerde korporaal van het Nederlandse leger van boord gehaald.

De Rotterdamse politie vond het prachtig als genoemde Nix figuren uit de onderwereld aanwierf. Een zekere Kessel uit Venlo kreeg 6 gulden voor elke Duitser die hij Nix bezorgde. De Britse consul in Rotterdam verklaarde tegen de politie dat hij geen machtiging tot de werving had gegeven. De hele operatie zal nog geen vijftig man hebben opgeleverd.

Nederlanders hebben ook deelgenomen aan de Amerikaanse burgeroorlog. Ook waren zij te vinden in het Spaanse vreemdelingenlegioen en in de Gran Chaco oorlog tussen Bolivia en Paraguay.

De Nederlandse overheid hangt het niet aan de grote klok als een Nederlander in vreemde krijgsdienst is of is geweest. Op het Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag worden de persoonskaarten uit de bevolkingsregisters bewaard van de 5 miljoen personen, die sinds de invoering van dit systeem in 1939 zijn overleden. Het publiek kan geen inzage krijgen in deze kaarten, wel zijn fotokopieën op aanvraag beschikbaar.
Bepaalde persoonsgegevens, inclusief vreemde krijgsdienst in welk leger ook, komen op de kopie niet voor. [ Niet correct NLL.]

Het Franse vreemdelingenlegioen

Toen Frankrijk in 1830 begon met de verovering van Algerije schreven de daar ingezette dienstplichtigen naar huis over de gruwelen, die zij daar bedreven. Om het thuisfront van dit soort nieuws te vrijwaren besloot de regering om daar zo mogelijk vreemdelingen in te zetten. Deze bevonden zich deels al in Frankrijk, omdat zij hadden gediend bij inmiddels opgeheven vreemde regimenten uit het Franse leger. Anderen kwamen uit de aangrenzende landen en onder meer uit Nederland. Fransen die zich wilden aanmelden zeiden dat zij Luxemburger of Belg waren.
Nederlandse legioensoldaten van vóór 1940 zijn hun nationaliteit kwijtgeraakt.

Zij die tussen 1940 en 1952 toetraden bleven Nederlander krachtens het eerder genoemde Londense besluit E 128.
Enkele staatlozen van vóór 1940 dienden in de Irenebrigade.

Sinds 1947 gaat de Nederlandse regering ervan uit dat alleen volwassenen, die zonder toestemming in vreemde krijgsdienst gaan, hun Nederlanderschap verliezen. De minderjarigen die tussen 1952 en 1988 hiertoe overgingen bleven dus Nederlander.
Sinds 1945 hebben ongeveer 900 Nederlanders dienst genomen in het Vreemdelingenlegioen, 200 van hen sneuvelden.
De weinige sedert 1952 ingediende verzoeken om toestemming voor dienstneming in het Vreemdelingenlegioen zijn door de Nederlandse autoriteiten afgewezen.
In een aantekening van het ministerie van Justitie uit 1952 staat dat, net als vóór 1940, in het algemeen hiervoor geen toestemming wordt gegeven, ook al zouden de Nederlandse autoriteiten op deze wijze bepaalde elementen graag willen lozen.
Dit ministerie had geen waardering voor de voor 1940 door het legioen gebezigde ronselmethodes. Een aantekening uit 1961 zegt dat de Nederlandse autoriteiten de vaste gedragslijn volgen, inhoudende dat aan dienstneming bij het legioen geen medewerking wordt verleend.

Dienstneming met Koninklijke toestemming

In 1840 verzocht de Nederlandse gezant in Berlijn, De Perponcher, aan de minister van Buitenlandse Zaken om de Koning toestemming te vragen zijn zoon te plaatsen in het leger van de koning van Pruisen. Dit werd toegestaan. Er waren toen meer telgen van de Nederlandse adel, die aldus mochten dienen in de legers van Oostenrijk, Pruisen en andere Duitse staten.
Dossiers van Buitenlandse Zaken en Justitie bevatten diverse stukken van voor 1914 inzake vreemde dienst. Zo gingen militaire artsen naar Chili, een marineofficier naar Colombia en een KNIL-officier als instructeur naar China. Een jongeman mocht cadet worden in het Russische leger, maar moest voorafgaand aan een echt dienstverband toestemming vragen.

Tijdens werkelijke oorlogen zoals die van 1870/71 en 1914/18 wees de Nederlandse regering verzoeken van deze aard af,

“… omdat onder de tegenwoordige omstandigheden een vergunning als deze niet kan worden verleend.”

Toestemming was niet nodig voor de veertien officieren, die door de Nederlandse regering in 1913 naar Albanië werden gezonden. Zij moesten daar de gendarmerie organiseren, maar kwamen nog hetzelfde jaar terug.

De Nederlandse militairen in dienst van de Verenigde Naties, zoals in Korea en elders, blijven daar in Nederlandse dienst en dus Nederlander.
Voor dienst bij de Amerikaanse National Guard was geen toestemming vereist voor Nederlanders, zolang deze niet bij het leger was ingelijfd.

In de verdragen, waarin de onafhankelijkheid van Indonesië en van Suriname werd vastgelegd, staat vermeld dat Nederlanders met terugwerkende kracht verlof kregen om in krijgs- en staatsdienst van die staten te treden.

De Boerenoorlog

De Nederlandse regering heeft de boerenrepublieken Transvaal – officieel Zuidafrikaansche Republiek – en Oranje Vrijstaat altijd een warm hart toegedragen.
In 1884 kreeg jonkheer Mr. G.J.Th. Beelaerts van Blokland, voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, koninklijke toestemming om op te treden als gezant van de Zuidafrikaansche Republiek in Duitsland, België, Engeland, Frankrijk, Portugal en zelfs de Verenigde Staten. Dit was weliswaar staats- en geen krijgsdienst, maar de verlening van de koninklijke toestemming gaf wel blijk van een ruime opvatting.
In de jaren ’90 van de vorige eeuw richtte een Nederlands officier de veldtelegraafdienst op voor de Transvaalse staatsartillerie. Transvaal en Oranje Vrijstaat hebben Nederland officieel verzocht om officieren ter beschikking te stellen voor andere doeleinden, maar daarop is niet ingegaan.
Wel zijn enkele Transvalers op de KMA opgeleid.
In 1899 is in Johannesburg een Hollandersdorp opgericht met Nederlanders, die deels al staatsburger waren van Transvaal. Na de ongelukkig verlopen slag bij Elandslaagte zijn de overgebleven leden van dit korps in andere eenheden terechtgekomen.
Het is mij niet bekend of in die tijd Nederlanders ter zake van hun dienst in Zuid-Afrika hun nationaliteit hebben verloren. Los hiervan hebben Nederlandse officieren met de titel van militair attaché als waarnemers de verrichtingen van de legers der boeren gadegeslagen.

De Eerste Wereldoorlog

De Militaire Spectator van juli 1993 bevat een uitgebreid artikel over Nederlanders die in 1914-1918 dienden bij de Franse strijdkrachten, naar schatting 500 man.

Velen van hen woonden reeds in Frankrijk en namen dienst om niet door vreemdelingenhaat of internering te worden getroffen. Bovendien dachten niet weinigen dat de oorlog kort zou duren. De Nederlandse delegatie in Parijs wilde eerst niets met betrokkenen te doen hebben, omdat zulks niet zou stroken met onze neutraliteitspolitiek.
Later kreeg deze post toestemming om hen te helpen bij het behartigen van hun belangen in Nederland. In voorkomende gevallen werden gewonde Nederlanders behandeld en verpleegd in het hospitaal van het Nederlandse Rode Kruis in het Bois de Boulogne.

Ambulances

Wanneer het Nederlandse Rode Kruis ambulances stuurde naar het buitenland bleef het personeel geheel in Nederlandse dienst. Tijdens de Boerenoorlog zijn enkele Nederlandse ambulances en één Nederlands-Indische naar het strijdtoneel gestuurd. De hulpverlening daar strekte zich ook uit tot niet-strijders. Eén van de uitgezonden artsen had zich volgens de Britten niet beperkt tot zijn medische taak, en is door hen als krijgsgevangene naar Ceylon afgevoerd.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren er Nederlandse ambulances in Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Rusland. Het personeel droeg uniformen van het Nederlandse Rode Kruis. Maltezer en johannieter ridders droegen er hun velduniformen.

In 1935 vertrok een Nederlandse ambulance naar Abessiniè, die meer te doen kreeg met inheemse ziekten dan met gewonden.
In 1940 ging er ook een ambulance naar Finland.
In het “rode” Spanje heeft er op eigen gelegenheid een Nederlands medisch team gewerkt.
In 1943 heeft het bezette Nederland een ambulance naar het oostfront gestuurd.
Een jaar later werd deze ongewild bij de SS ingelijfd. Geen der betrokken Nederlanders verloor zijn Nederlanderschap.

Buitenlanders in Nederlandse krijgsdienst

In de vorige eeuw maakte onze wet het voor landgenoten niet makkelijk om in vreemde legers te dienen. Het omgekeerde was geenszins het geval. Tot 1828 kende ons leger regimenten Zwitsers. Sinds 1815 staat in onze grondwet dat de Koning alleen vreemde troepen in dienst mag nemen met toestemming van de Staten-Generaal. In dezelfde grondwet staat bovendien:
“De Koning zorgt dat er te allen tijde een toerei-kende zee- en landmagt onderhouden worden, aangeworven uit vrijwilligers hetzij inboorlingen of vreemdelingen om te dienen in of buiten Europa, naar de omstandigheden.”
Dit artikel is in 1887 ingetrokken en vervangen door de nu nog bestaande tekst:
“Alle Nederlanders, daartoe in staat, zijn verpligt mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied. Ook aan ingezetenen die geen Nederlander zijn, kan dienstplicht worden opgelegd.”

Volk voor Indië

Onder deze titel is een boek verschenen over de werving van Europese militairen voor Indië. Van 1814 tot 1909 heeft het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk in totaal 150.000 kolonialen doorgestuurd voor dienst in Oost- en West-Indië. De mannen moesten ongehuwd en tussen de 18 en 36 jaar oud zijn, velen waren geen Nederlan-der. Zij kwamen deels uit zichzelf, anderen werden in Zwitserland, in de Duitse staten en in het toen nog Deense Altona geworven door Nederlandse officieren.

De Consul-Generaal te Bern – en vermoedelijk ook andere posten van Buitenlandse Zaken – kreeg van tijd tot tijd instructie om in de pers bekend te maken dat vreemde geneeskundigen als officier van gezondheid dienst konden nemen, zo in 1854 voor de Nederlandse zeemacht en in de jaren ’80 voor het Indische leger. Vóór 1830 en tij-dens de Atjeh-oorlog bestond dit leger zelf in meerderheid uit vreemdelingen, in 1913 nog maar voor 14 %.

In het archief van Buitenlandse Zaken is te lezen hoe onze gezanten en consuls bij de werving werden ingeschakeld.
In 1873 moest de consul in Elmina, Goudkust, “negers werven voor Indië”. Zolang dit gebied nog Nederlands was had het regelmatig Afrikanen geleverd. Zij voldeden goed en boezemden bijna evenveel gezag in als Europeanen. Na de overdracht van de bezittingen op de kust van Guinee aan de Britten was de werving officieel nog wel mogelijk maar de consul kreeg het niet voor elkaar. Hij melde dat alleen slaven uit het binnenland voor dienst in aanmerking kwamen en dat wegens vijandelijkheden de aanvoer stagneerde.

Een proef met Liberianen mislukte, zij kenden geen woord Engels en wilden geen 3 jaar blijven. Dahomey leverde niets op. In 1887 berichtte Teheran dal Perzië niemand liet gaan en dat er maar in Djeddah moest worden gezocht. De gezant in Peking zag ook geen kans Philippijners te krijgen voor de West.
De consul in Port Said had andere problemen.
Talrijke niet-Nederlanders trachtten in het Suezkanaal te deserteren. Toen een commandant Nederlandse schildwachten op de kade opstelde om dit te verhinderen werd dit door de Egyptische autoriteiten hoog opgenomen.
In 1890 kreeg een consul in Zwitserland opdracht zich te onthouden van werving, wel kon hij inlichtingen verstrekken. Nog in 1910 verzond het ministerie zelf ook op aanvraag drukwerk in verschillende talen over de voorwaarden van dienstneming bij het KNIL.
Na afloop van de Eerste Wereldoorlog werden de Nederlandse gezantschappen in Praag, Boedapest en Wenen overstelpt met aanvragen om dienstneming door oudgedienden van het Oostenrijks-Hongaarse leger. Hierop werd niet ingegaan.
Een collectieve aanvraag van Duitse krijgsgevangenen in China om in Indische dienst te mogen treden werd evenmin gehonoreerd.
Bij de vrede van Versailles in 1919 was trouwens bepaald dat Duitsers geen dienst mochten nemen in buitenlandse legers, met uitzondering van het Franse Vreemdelingenlegioen.

Vreemdelingen als officier in Indië

Na 1859 was er geen plaats meer voor vreemde officieren in het Nederlandse leger. Dit gold echter alleen voor Nederland zelf en niet voor de koloniën, waar nog regelmatig vreemdelingen als officier dienst deden. Veelal waren dit onderofficieren, die na een cursus op de Militaire School te Meester Cornelis het officiersexamen met succes hadden afgelegd. Nederland plaatste vreemdelingen niet dadelijk als officier in militaire dienst, uitgezonderd de militaire artsen, moest men als soldaat beginnen.
In 1859 wenste het Ministerie van Koloniën geen officieren meer te bevorderen, die geen Nederlander waren. Luitenants konden alleen kapitein worden als zij zich lieten naturaliseren. Deze maatregel gold alleen voor de operationele wapens, niet voor de geneeskundige dienst.
Rond 1810 dienden daar met name Duitse en Oostenrijkse officieren van gezondheid, die tot kapitein en hoger konden opklimmen zonder Nederlander te hoeven worden.
In 1903 werden 22 tijdelijke officieren van gezondheid aangenomen, waaronder 17 vreemdelingen.
Na 1918 werden geen buitenlanders meer aangenomen bij het KNIL en na 1940 waren er ook geen meer in dienst overgebleven.

Bronnen

Archieven Justitie, Buitenlandse Zaken, Legatie Rome. Diverse wetten en besluiten.
De vuist van de Paus, de Nederlandse Zouaven in Italië 1860-1870.
Hendrik Jonbloed- Zes jaren in het Vreemdelingenlegioen, mijn leven en lijden in Marokko.
Legionnair door N61842.
Hans Dankaart: De oorlog begon in Spanje, Nederlanders in de Spaanse burgeroorlog 1936-1939.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over