04-01-1913 Marokko Uit het Vreemdelingen “legion” J. v.d. Velde

Marokko. Uit het Vreemdelingen „legion”.
FEZ, Dec. 1912.

VI.

In mijn vorigen brief heb ik verteld, hoe we in een nachtcafé door een geheimen werfagent voor het Fransche Vreemdelingen-legioen werden misleid en argeloos onze handtekeningen plaatsten, naar we meenden in het nachtregister van het café, maar feitelijk onder een verklaring, dat we ons verbonden aan het Legioen.
Verder hoe we in een wanhopigen toestand onder militair geleide naar en door Marseille werden vervoerd en daar ‘feitelijk werden opgesloten in een kazerne, in afwachting van onze overbrenging naar Afrika.
Waren we reeds als schooiers gekleed Marseille binnengekomen, nu waren we, zoals we daar op de binnenplaats aangetreden stonden, zelfs niet toonbaar. De vuile baantjes hadden wat er nog restte van onze kleren zo onooglijk gemaakt, terwijl we zelf allen er ziekelijk uitzagen. Geen ‘wonder, na een opsluiting van acht dagen in zo’n nat, vuil, vunzig hok.
Waar zouden we nu weer aanlanden? was onze eerste gedachte , en zouden we geen kans krijgen om te ontvluchten? Deze hoop vervloog weldra, toen we bemerkten, dat onze begeleiders hunne bajonetten op hunne geweren plaatsten en ons omsingelden. Daarna werd het teken tot vertrek gegeven en weer gingen we door straten en stegen, thans naar het andere einde der stad, alwaar we zouden scheep gaan.
De belangstelling van de zijde van het publiek scheen mij nog geringer toe dan bij onzen intocht.
Zeer begrijpelijk; immers, zoals ik zei, waren we allen als schooiers gekleed. We leken dan ook allerminst op een troep soldaten, welke naar Afrika gingen om aldaar de eer der Fransche vlag hoog te houden. Enige onzer hadden nog den moed een lied in te zetten, een echt vaderlandsch „Deutsch” lied: „Nach der Heimat kehre ich wieder”, hetgeen evenwel veel geleek op een treurzang bij dezen uittocht uit de beschaafde wereld.
Ik voor mij was dan ook maar wat verheugd, toen ik bemerkte, dat we de haven en daarmede het doel onzer bestemming hadden bereikt. Niet dat ik verlangde naar mijn nieuwe toekomst, o neen! juist het tegendeel; veel liever had ik direct retour gemaakt, doch lk schaamde mij, wanneer ik rond mij zag en tusschen de bajonetten der soldaten op een drukke straat door iedereen werd aangegaapt. Ik dacht: menschen, ge moest eens weten door welke afschuwelijke misleiding we hier verzeild zijn geraakt.

De haven van Marseille omstreeks 1910


We sloegen een hoek om en kwamen eindelijk op de kade alwaar de stoomers der „Compagnie” hunne ligplaats hebben. Direct werden we over de brug op een ponton gevoerd, nogmaals geteld en daarna een voor een aan boord gebracht, alwaar een matroos ons voorzag van een halve deken en een blikken bord met lepel. Vervolgens werden we naar het voordek verwezen, alwaar ik reeds direct rondzag naar een plaatsje om de ontvangen uitrusting te deponeren. Nauwelijks had ik de kleren verstopt tusschen enige kisten, of ik zag dat een matroos, die mijn bewegingen had gadegeslagen, reeds aanstalten maakte, om het hele „zaakje” over boord te zetten, wanneer ik niet tijdig was komen toesnellen. Dus alles tot een bundeltje gerold, en onder den arm gekneld, leunden we over de verschansing om nog eenmaal terug te zien naar dat Marseille, hoewel we daar niet zoveel aangename herinneringen hadden.
De touwen gingen los en het schip gleed de haven uit naar zee, welke zeer kalm en vlak eis een spiegel voor ons lag. Nog een groet met de vlag en we dobberden op de wijde wateren. Nu eerst konden we Marseille beter waarnemen, zoo van de zeezijde.
Daar ginds in het oosten dook, omspat door het schuim der golven, de kust op van een der kleine eilandjes, waarop een fort met helder witte muren en daar ginds boven op den berg stond de kerk der Madonna, met haar levensgroot beeld op den koepel, welke, door de zon beschenen, glinsterde als een vuurbaken voor de schippers. De havens en de dokken, ‘t lag overal vol van grootje schepen, en als ik mij niet vergiste, meende ik ook de Hollandsche driekleur te onderscheiden.
Meer en meer verdween de kust, verdween ook bet schoone schouwspel van kleurschakeringen aan de haven en dwaalde mijn blik over de groote zee, waar aan den horizon enige vissersscheepjes met hunne groote zeilen zichtbaar waren. De meesten onzer waren reeds lang tot de werkelijkheid teruggekeerd en hadden reeds omgezien waar de keuken zich bevond en waar we den nacht zouden moeten doorbrengen; evenwel schenen ze niet veel wijzer te zijn geworden, want ik hoorde hen kibbelen en zoo ik weldra bemerkte, waren ze alles behalve in hun schik. Van een Duitscher kwam ik te horen, dat er voor hedenmorgen niets voor ons was ingekocht, enkel maar voor den avond.
Daarmede begonnen onze eerste Indrukken kan boord, doch wanneer we geld hadden was de kok zo goed om tegen grove betaling wat brood en kaas te verkopen. Wie platzak waren, mochten met de hongerige maag luisteren naar het luiden der bel voor het „diner” der eerste Klasse-passagiers en konden dan verder maar over boord zien naar het spel der golven.
Marsellle was reeds lang aan den horizon verdwenen en aan de beweging der boot konden we merken, dat we al aardig op weg waren om zeeziek te worden. Reeds enigen onzer, die des morgens het meest hadden gereclameerd om eten, schenen eensklaps alles te hebben vergeten, zodat toen werkelijk ook voor ons de klok luidde, er maar zeer weinig liefhebbers waren. Bij mij kwam de gedachte op, dat het een
Fransche truc was geweest, om een maaltijd uit te sparen. Ik was meer op zee geweest, zodat ik niet den geringste hinder van zoo’n beetje deining had. Ik deed mijn best om alle benodigde potten en pannen bijeen te slepen en — in evenwicht te houden. Zelfs een grote blikken kan met wijn werd aangebracht en ik wil u eerlijk bekennen, dat ik mij te goed kon doen, terwijl de zeezieken met afschuw toezagen naar de vette stukken vleesch en de erwtensoep.
Het werd reeds duister en nog worden er geen toebereidselen gemaakt, om ons onder dak te brengen, hoewel de golven reeds aardig bet dek bevochtigden, waarop de arme zeezieken, gerold In halve dekens, een schuilplaatsje hadden moeten zoeken. Alzo was ik ook genoodzaakt hun voorbeeld te volgen en zocht een plaatsje uit tusschen wat balen touw. Ik vlijde mij neer op mijn halve deken, terwijl ik een stuk zeildoek, dat als dekkleed dienst deed, ook nog benutte.
De beweging van het schip deed mij weldra inslapen, tot tegen den morgen een golf nagenoeg geheel over het dek rolde en een hevige paniek deed ontstaan bij de arme van kou bevende zeezieken en de nog rustig slapenden op het dek. leder redde wat er nog te redden viel van zijn uitrusting. Blikken borden rolden tegen de verschansing en de dekens dropen van het zeewater.
Waar een schuilplaats gezocht? Enkelen harkten tegen de verschansing, zich krampachtig vastklemmende aan een der touwwerken, anderen drukten zich zoo dicht mogelijk tegen de wanden der hutten. Het scheen dat niemand der bemanning, noch de ons begeleidende officieren meer aan ons dachten, terwijl, wanneer we een hunner aanspraken, we niets meer te weten kwamen dan dat we geen recht hadden op kajuiten. Evenwel, toen de zee zoo woest werd, dat er werkelijk gevaar bestond, dat enigen onzer overboord zouden spoelen, werd een der luiken wat geopend en konden we een schuilplaats zoeken in het bergruim alwaar niet alleen een stiklucht heerschte, doch dat tevens een bergplaats bleek voor paarden of vee, terwijl de grond bedekt lag met kettingen, touwen en allerhande materiaal, dat ook niet zeer geschikt was om er op te slapen. Doch na wat ruimte gemaakt te hebben, waren we ten minste onderdak en zagen we met ongeduld het ogenblik tegemoet, dat we ook weer uit deze ellende zouden worden verlost.
Den volgenden morgen was de zee weer wat kalmer en kwam de Afrikaansche kust in zicht, zodat we weer nieuwsgierig waren om te zien waar we nu weer te land zouden komen en welke wederwaardigheden ons daar weer zouden wachten.
Zoo het mij toescheen, zag de kust er reeds niet zeer lokkend uit. We zagen niets dan zware, grauwe steenklompen, terwijl van een stad of dorp niets te bespeuren viel. Onwillekeurig dacht ik aan de vroeger gelezen verhalen over grote bossen en allerhande wild gedierte uit. Afrika’s binnenlanden.
Hoe bitter zou ik daarin bedrogen worden.

J. v. d. VELDE.

Nieuwsblad van Friesland : Hepkema’s courant
04-01-1913

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over