1882 Naar het Vreemdelingenlegioen vanuit Ommerschans en Veenhuizen

Veel Nederlanders die in het Franse Vreemdelingenlegioen gediend hadden, konden na hun terugkomst in Nederland hun plaats in de maatschappij niet meer vinden, voor zover ze die al ooit hadden gehad. Als bedelaars en landlopers zwierven ze rond. Als ze werden opgepakt eindigde ze eind 1800 vaak in een van straf koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid zoals Veenhuizen of Ommerschans.
Interessant in deze context is een bericht van eind augustus 1882, zoals deze van 27 augustus 1882 uit de Nieuwe Haarlemsche courant waarin twaalf mannen de omgekeerde beweging volgen i.e. van Ommerschans naar het Vreemdelingenlegioen:

18820827 Nieuwe Haarlemsche courant

Voor eenige dagen werden twaalf verpleegden uit het gesticht Ommerschans, na bekomen ontslag uit die inrichting, tot de grenzen des Rijks geleid, om in Frankrijk, bij het zoogenaamde vreemdenlegioen, in militairen dienst te treden,
‘t Waren allen flinke kerels, die hier te lande en in onze overzeesche bezittingen soldaat geweest,
doch van den militairen stand vervallen verklaard waren.
Ruim een honderdtal dier verpleegden zijn voornemens hun voorbeeld te volgen en doen daartoe de noodige stappen.

Uit dit bericht is op te maken dat het dus niet alleen voormalige legionnairs, maak ook andere oud-militairen waren die moeite hadden met het vinden van hun plek in de (burger-) maatschappij.

Een paar weken later werden er in de “Provinciale Drentsche en Asser courant” van 12 september 1882 vragen bij deze actie en het krantenbericht gesteld:

Uit Ommerschans wordt ons berigt: Van ruim een honderdtal verpleegden, die aan den Minister van Justitie ontslag verzocht hebben om bij het vreemdenlegioen in Frankrijk als soldaat dienst te nemen, is zulks aan ruim zestig toegestaan.
Deze zijn beneden de veertig jaren oud.
Is het waar, dat men tot vijfenveertigjarigen leeftijd een engagement kan sluiten, dan wordt dezelfde gunstige beschikking op meerderen toegepast. Tot aan de Belgische grenzen worden ze door politie begeleid, terwijl te Roozendaal een plaatskaart voor hen wordt genomen tot Antwerpen.
Het Dagblad van Zuid-Holland en ‘s Gravenhage vestigt de aandacht op het berigt, dat tachtig jongelieden uit Veenhuizen zich laten keuren, om zoovelen als er goedgekeurd worden dienst te nemen bij het Fransche vreemdenlegioen.
Waarom, vraagt het blad, bij het Fransche vreemden-legioen, waarom versmaden de dienstlustige jongelieden van Veenhuizen het, te treden in Nederlandsche dienst, hetzij voor hier of voor Indie ? Worden de soldaten bij het vreemdenlegioen beter behandeld en verpleegd dan de soldaten in ons leger?
Wij weten beter. Kans van bevordering bestaat in Nederlandsche dienst meer dan in Fransche, vooral als men onbekend is met de Fransche taal. Of geeft men aan de verpleegden te Veenhuizen zulk uitstekend onderrigt, dat te gelijkertijd tachtig jongelieden in de overtuiging verkeeren, dat zij zich niet alleen in Frankrijk zullen kunnen helpen, maar ook kans hebben op naturalisatie enz. ? Of zijn die tachtig jonge mannen verkeerd voorgelicht ? Wie kan het raadsel der voorgenomen emigratie dezer tachtig oplossen ? Daar Veenhuizen een Rijksgesticht is, heeft het Nederlandsche volk, volgens het Haagsche blad, wel het regt, iets meer van dit zonderling verschijnsel te vernemen.

Ook in “Het Vaderland” verscheen op die dag een ingezonden stuk met de titel Zonderling

INGEZONDEN STUKKEN. ZONDERLING.

Onder bovenstaanden titel, M. d. R., las ik in het «Dagblad” van 10 September over het dienstnemen bij het Fransche vreemdenlegioen door ontslagenen uit Veenhuizen. Zonderling, dat de schrijver van dat artikel niet beter op de hoogte is.
Het is volkomen waar, dat reeds 16 verpleegden uit de gestichten Ommerschans en Veenhuizen vertrokken zijn naar Antwerpen om zich bij het vreemdenlegioen te laten aanwerven, dat een zestigtal dezer dagen zal volgen en dat nog verscheidenen hun verlangen hebben te kennen gegeven om dat voorbeeld te volgen.
De groote drijfveer voor die dienstverbintenis is volgens verklaring van verpleegden de vrees, dat weldra de tijd zal zijn gekomen, dat het buitenleventje tot het verledene zal behooren, waarmede zij bedoelen de overbrenging naar rijkswerkhuizen. De bevolking in die gestichten, ongeveer 2500 mannen, bestaat voor een groot gedeelte uit jonge mannen inde kracht van hun leven, waarvan een groot gedeelte heeft gediend bij het Nederlandsche en Indische leger, doch wegens:
10. wangedrag, herhaalde dronkenschap uit het leger zijn verwijderd;
20. ontslagen na volbrachten diensttijd zonder certificaat van goed gedrag;
30. vervallen verklaarde militairen, na gevangenisstraf te hebben ondergaan in het militaire detentie-huis te Leiden.
leder, die met de militaire voorschriften bekend is, weet, dat die militairen niet meer mogen worden aangenomen in ons leger, en de schrijver in het “Dagblad” verkeert dus in dwaling, als hij meent, dat die ontslagenen de keus hebben tusschen dienstneming hier of voor Indië en dienstneming in het Fransche vreemdenlegioen.
De verpleegden zijn ook niet verkeerd ingelicht; zij zijn volkomen op de hoogte van hun aanstaand verblijf, want vroegere ontslagen verpleegden, thans dienende bij het vreemdenlegioen in Afrika, hebben hun toestand aldaar breedvoerig beschreven.
ln den laatsten tijd is op de inrichtingen Veenhuizen en Ommerschans weer meer dan vroeger de aandacht gevestigd, en daarin verheug ik mij, want bij mij, die van nabij met die inrichtingen bekend ben, staat de overtuiging vast, dat opheffing gewenscht is.
De nota, die in Februari 1882 door den afgevaardigde uit Assen aan de Tweede Kamer is overgelegd, komt niet geheel overeen met den werkelijken toestand. Zoo heeft de heer Gratama verzuimd mee te deelen, dat alle gebouwen, dienende tot huisvesting van verplèegden, werkplaatsen, magazijnen en waschhokken in zeer bouwvalligen staat zijn en bij behoud der inrichtingen geheel vernieuwd zullen moeten worden; en dat is zeker voor een bevolking van bijna 3000 verpleegden (mannen, vrouwen en kinderen) geen kleinigheid.
Het zou wenschelijk zijn, dat er een commissie uit de Tweede Kamer heenging om de inrichtingen op) te nemen; dan zou men beter in staat zijn oordeel te vellen. U dank zeggende voor de plaatsing, M. de R., Uw abonné.

Interessant genoeg om eens verder uit te zoeken hoe deze actie is afgelopen en of deze mannen inderdaad dienst zijn gaan doen in het Legioen.

Drie kwamen er volgens de Delftsche courant van 26 september 1882, na in Rijssel (Lille) gekeurd voor dienst te zijn naar Nederland terugkeerden. [Mogelijk werden deze mannen in Lille, waar een rekruteringsdepot van het Legioen is gevestigd afgekeurd ].

In den laatsten tijd leest men herhaaldelijk, dat verpleegden uit Ommerschans, met verlof van den Minister van Justitie, dienst nemen in het vreemdenlegioen in Algiers. Het is evenwel, bij het geven van verlof daartoe, wenschelijk, dat men nauwkeurig nagaat in hoeverre die personen aan hun verlangen gevolg geven. Woensdag o. a. meldden zich aan het bureau van politie te Breda een drietal personen aan, die na verblijf te hebben gehad te Ommerschans, naar Algiers wenschten te vertrekken , en , na gekeurd te zijn , van den Minister hunne vrijheid terug verlangden.
Die luidjes waren echter niet verder dan Rijssel gereisd en van daar hadden zij koers gericht naar Breda, waar zij, van alle middelen ontbloot, by den commissaris van politie om onderstand kwamen vragen.
Dit werd hun voor een dag verleend, doch den volgenden morgen werden zij buiten de grenzen der gemeente gezet om wat ze verder zullen uitvoeren durven we niet gissen. ( Bred. Ct.)


Op 1 oktober 1882 berichtte de Franeker courant het volgende, met een aardige beschrijving van de uitgelaten stemming van de verpleegden.

ln de vorige week kwamen te Assen wederom een 20tal verpleegden uit de Rijksbedelaarsgestichten in zeer vrolijke stemming. Zij trokken naar het spoorwegstation, teneinde met den eersten trein via Roozendaal naar Antwerpen te vertrekken, om vervolgens deel uit te maken van het Fransche vreemdenlegioen en dus het voor velen hunner zooveel bewogen leven in Algiers weder voort te zetten. De helden zongen ‘t hoogste lied . . . De Marseillaise ? Pardon! . . . Die Wacht am Rhein, terwijl de troep onder Fransche vlag optrok. Hun vlag mag in Frankrijk welkom zijn, maar hun lied? Hm ! Kaf onder ‘t koren!
Uit het zuiden bericht men: Een paa’ mannen vroegen mij onlangs naar den weg. Zij zeiden van Rijssel (Lille) uit Frankrijk te komen, met vele anderen afgekeurd te zijn voor, de dienstneming bij het vreemden-legioen en gingen nu werk zoeken binnen de landpalen van ‘t vaderland. Volgens hen waren van de 13 slechts 5 personen goedgekeurd. Zoo schijnt het dat velen van de losgelaten kolonisten niet in Afrika zullen strijden. Nu komt de vraag of ‘t goed is de deuren te Ommerschans en, Veenhuizen open te zetten en men neme in bedenking of ‘t niet beter is kaf en koren (?) beide maar binnen enger kring te houden en niet uit te zaaien in ‘t gansche land. Zou ‘t niet kunnen dat men van gouvernementswege een gestempeld Fransch keurmeester liet overkomen om onze kolonisten eerst aan de keuring te onderwerpen, inplaats van ze eerst los te laten om dan gekeurd te worden.
Wat hebben we er aan een aantal van dat soort kostgangers op vrije voeten te stellen als men er later weer 60 â 70 procent van ophalen moet, nadat velen de maatschappij voor de zooveelste maal weer lastig zijn geweest. Dit privilegie, aan die lui verleend niet uit filanthropie zeker maar meer uit eigen belang, heeft ook al weer zijn schaduwzijde.

Eind oktober 1882 leek de belangstelling voor de verpleegden die naar het Vreemdelingenlegioen gingen wel voorbij, Op 24 oktober 1882 publiceerde o.a. het Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage, nog een kort bericht over vragen over de begroting van Ommerschans, waarbij de wens om dienst te nemen bij het Legioen, achteraf gezien werd als een voorwendsel om ontslagen te worden.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over