1908 Vijftig deserteurs

LES DÉSERTEURS D’AIN-EL-HADJAR

Le Petit Parisien
Dimanche 3 Janvier 1909
Cinquante déserteurs de la légion étrangère arrêtent un train à Bou-Rached

De vijftig deserteurs

Onze Parijsche berichtgever schrijft:

Met groote gretigheid verslindt het Parijsche publiek de krasse berichten over het optreden van de vijftig deserteurs uit het vreemdelingenlegioen, die het garnizoen van Aïn-el-Hadjar in Algerië ontvlucht zijn, een trein hebben aangehouden die naar Oran reed en, zonder verder de reizigers te molesteeren of hun ook maar het minste te ontnemen, den machinist gedwongen hebben terug te rijden naar een plek die hun geschikt leek als uitgangspunt voor hun vlucht naar Marokko.
De belangstelling in dit geval was gisteren, toen de eerste berichten bekend werden reeds groot, maar is nog ten zeerste toegenomen nu men, uit de nadere bijzonderheden die uit Algerije worden overgeseind, in verband met de commentaren die sommige Duitsche bladen onmiddellijk bij de hand hadden, het vermoeden gekregen hoeft, dat de oorzaken tot deze massa-desertie heel wat ernstiger zijn dan men aanvankelijk wel meende. Het verhaal van het gebeurde, zooals zich dat uit de uitvoerige telegrammen met de mededelingen van de reizigers in den aangehouden trein en van de weer-gevangen-genomen deserteurs construeren laat, luidt in het kort als volgt:

Vijftig soldaten uit het vreemdelingenlegioen, allen van Duitsche nationaliteit, hebben in den nacht van Zondag [ 13 december 1908] het garnizoen van Aïn-el-Hadjar verlaten, met medeneming van wapenen, patronen, en onder aanvoering van een hunner, ex-officier uit het Beiersche leger, die zich van een luitenants-uniform had weten meester te maken. Zij zijn gemarcheerd naar Bou-Rached, acht kilometer ver;

volgens den l/a.i/i-correspondent is dit een stopplaats midden in de woestijn waar zelfs geen baanwachtershuisje staat( ?)

Zij hebben door daar een onveilig sein te geven den nachttrein naar Oran doen stoppen, de reizigers met de bajonet op de borst verhinderd naar buiten te komen, en den machinist gedwongen zijn machine achteruit te laten werken. Nadat men aldus veertig kilometer teruggereden was hebben zij den trein weer doen stilhouden, zich in marschorde opgesteld, en zijn onder den kreet van “Leve Duitschland!” in volmaakte orde heengegaan.
Was eerst deze handelwijze van de 50 deserteurs al zeer moeilijk verklaarbaar, thans beginnen verschillende omstandigheden erop te wijzen, dat men hier waarschijnlijk weer te doen heeft met een staaltje van het optreden van het beruchte Duitsche desertie-agentschap, dat onlangs tot de botsing te Casablanca aanleiding heeft gegeven, en dat dus blijkbaar zijn werkzaamheid ook tot Algerije uitstrekt. Ziehier eenige aanwijzingen daarvoor:
al de deserteurs waren Duitschers; 35 spraken onderling Duitsch en werden ook in die taal gecommandeerd.
De would-be officier die hen aanvoerde, een zekere Pal, was volgens den correspondent van den Petit Parisien te Oran vroeger al betrapt op correspondentie met Duitsche desertie-uitlokkers, en daarom juist naar het afgelegen Aïn-el-Hadjar gezonder. Men heeft ook in de Algerijnse garnizoenen agenten van het Hamburgsche “desertie-agentschap” aan het werk getroffen. Het is waarschijnlijk dat die Duitschers, wien het feit dat het vreemdelingenlegioen altijd velen hunner landgenooten trekt een doorn in het oog is om de goede diensten die dat legioen Frankrijk bewijst, van het échec van Casablanca hun werkzaamheid hebben verdubbeld, en door deze massa deseritie in het Algerijnse den indruk hebben willen wekken dat de legioen-soldaten inderdaad een onhoudbaar bestaan hebben. Het vermoeden, dat er knoeierij van Duitsche zijde achter deze zaak zit wordt versterkt als men de commentaren van sommige Duitsche bladen leest, die de correspondenten te Berlijn vanmorgen naar Parijs seinden. Men gnuift daarginds blijkbaar in het zaakje. Nu. als het daarbij blijft kan men met zulk een Schadenfreude vrede hebben. Maar wanneer de opmerkingen een zoo bemoeiziek karakter aannemen als die van de Lokal-Ameiger, welk blad de “vreeselijkheden van het vreemdenlegioen” voor het Haagsche Hof van Arbitrage gebracht wil zien, dan is het te begrijpen dat de Fransche couranten daarop riposteeren met een “mêlez-vous de ce qui vous regarde”. Zij laten echter voor het meerendeel deze toevoeging vergezeld gaan van stukken (aanhalingen uit brieven van legioensoldaten, enz.) waaruit blijkt dat het in bet legioen volstrekt niet zoo vreselijk toegaat als men het in Duitschland wel wil doen voorkomen. In de besprekingen van de Duitsche persuitingen in dezen is het felst Lautier van den Figaro, die te kennen geeft dat hij heel deze desertie-geschiedenis voor een doorgestoken kaart houdt. De man die het entrefilet in den Lokal- Anzeiger geschreven heeft”, zegt hij, „verwachtte ongetwijfeld dit voorval met de legioen-soldaten. Inderdaad zullen de deserties, die te Casablanca door Duitsche agenten zijn uitgelokt, weldra door het Haagsche Hof beoordeeld worden. Men moest daarom een goed argument voor de Duitsche stelling aan de hand doen, en aantonen dat er spontane deserties plaats vinden. Hier komt nu dat gehoopte argument! Het komt juist op tijd — bijna al te juist op tijd”. En hij besluit met een ironisch bedankje aan den journalist, die ‘t puntje van zijn oor heeft laten zien”.
Ook de Matin heeft direct den toon van enige weken geleden teruggevonden: „Het incident van Zuid-Oran zal nooit onderworpen worden aan het Haagsche Hof: het incident van Zuid-Oran gaat niemand anders aan dan de Fransche militaire autoriteiten.

De Duitsche bladen dienen te weten, dat de tijd voorbij is, waarin hun bedreigingen in Frankrijk een echo vonden, en waarin do intimidatie-praktijken van hun aanstokers uitreiking hadden….. Andere bladen van de meest uiteenlopende richting, als de Rappel en de Eclair, verbergen niet dat juist de commentaren van de Berlijnsche pers hen argwaan hebben doen krijgen, en hen op het idee van verborgen Duitsche invloeden ook in deze zaak hebben gebracht. Le Temps van vanavond zet de zaak uiteen in een ferm en toch bezadigd hoofdartikel, waarvan de grondtoon is niemand heeft zich buiten ons met deze uitsluitend Fransche kwestie te bemoeien. Ik vertaal er het volgende stukje van :
..Zoo sinds enige maanden zich betreurenswaardige gevallen van desertie hebben voorgedaan in het legioen, dan komt dat omdat ze zijn uitgelokt. De legioen-soldaat is dapper, maar zwak en zwicht spoedig voor het lokaas van een dadelijke winst. Dat lokaas wordt hun voorgehouden door de Duitsche agentschappen, waarvan de Duitschers zelf de onhandigheid hebben gehad ons het bestaan en de werking te openbaren….
Laat ons er ons toe bepalen, er hier aan te herinneren, dat Duitschers zich er op beroemen, dat zij in het Fransche leger aanbrengerij en desertie hebben georganiseerd; dat deze Duitschers een vereeniging hebben opgericht, die premies aan de deserteurs geeft; dat dit vijandig optreden reeds maanden duurt, en dat wij ons geduld zover hebben gedreven, dat wij daartegen niet langs diplomatieken weg geprotesteerd hebben. Het is dus niet het geschikte ogenblik om eens te komen praten over de Haagsche conferentie en de opheffing van het legioen langs de weg van arbitrage. De eenige vraag die zich voordoet, is te weten of vreemdelingen het recht hebben wanorde te zaaien in ons leger”
Men ziet het: de dagblad-polemiek aan weerszijden van de Fransoh-Duitsche grens begint langzamerhand reeds weer den toon aan te nemen van een week of zes geleden. Maar het komt mij voor dat ditmaal de onpartijdige toeschouwer die de schuldigen aan het uitlokken der opnieuw stijgende opwinding zoekt, nog minder reden tot aarzelen zal hebben dan toen….

[ Algemeen Handelsblad Datum17-12-1908 ]

Eindelijk schijnt dan vast te staan hoe de aanvoerder der 50 muiters in Algerië heet.
Hij is geen gewezen Duitsch officier en evenmin van adel, maar een uit Posen [ Breslau] geboortige tuinman, Felix Kadur genaamd. Wegens oplichterij heeft hij ln Duitschland meerdere gevangenisstraffen achter den rug. Door zijn oom van geld voorzien, trok hij naar Frankrijk en nam dienst in het Vreemdenlegioen. In een schrijven aan diezelfden oom, door hem in Aug. 11. verzonden, deelde Kadur mede, dat hij onder den naam De Pal, bij de 25e compagnie van het tweede regiment diende. Daar dit volkomen klopt met de feiten, is er nu geen twijfel meer of Kadur is de man, die door zijn optreden zooveel sensatie verwekt heeft.

[ Het vaderland 24-12-1908 ]

Oran, en seance du Conseil de Guerre, Kadur dit de Pal instigateur l’equipée dés 53 légionnaires répond a l’interrogatoire.

Le Temps (Paris) 11-03-1909

LES DÉSERTEURS D’AIN-EL-HADJAR

Le conseil de guerre d’Oran a condamné le pséudo lieutenant Pal à vingt ans de travaux forcés, et si l’on en croit certaines des dépositions qui furent produites, c’est une des rates choses qu’il n’aurait pas volées. En tout cas cet homme est un aventurier qui a le malheur, n’étant pas ordinaire, de demeurer peu sympathique.
Après avoir déserté de l’armée allemande, il s’engagea une première fois sous le nom de Kadur, bizarrement oriental et « mille et une nuits », dans la légion étrangère. Il paraît certain que ce fut ce même Kadur, qui au moment du deuxième procès du capitaine Dreyfus, déclara avoir les plus intéressantes communications à faire au conseil de guerre de Rennes, se fit ainsi payer le voyage des rives algériennes au cœur de la Bretagne, s’attribua au cours d’une déposition grossièrement et cyniquement mensongère une dizaine de noms différents, et après ce beau coup, déserta les rangs de la légion étrangère comme il avait fait déjà de ceux de l’armée allemande.

Cependant, quelques années plus tard, et cette fois sous le nom de Pal, de nouveau il s’engageait aux côtés de ses anciens camarades. Emule du célèbre « capitaine de Kœpenick », il se donnait alors comme un ancien lieutenant de l’armée allemande, jadis attaché à l’état-major du maréchal de Waldersee, et en relations pour l’instant avec une agence germanique de secours aux Allemands résidant à l’étranger. Ceci est encore ce qu’il y a’ de plus vraisemblable dans ses hâbleries, et l’accusation en a conclu qu’il s’occupait de faire déserter ses compatriotes. Cela ri*a rien d’impossible en fait de désertion, Pal s’y connaît!

On sait qu’il fi.nit par. circonvenir vingt-quatre légionnaires, récemment recrutés, d’origine allemande, qu’il leur fit croire que l’Allemagne tout entière les attendait à la frontière marocaine pour les serrer sur son cœur; et sachant toute l’influence de la musique sur les âmes, il passait quelquefois là parole, si l’on ose s’exprimer ainsi, à un gramophone qui faisait entendre à ces exilés naïfs des vers sentimentaux et patriotiques. Ce furent vingtquatre dupes que Pal entraîna avec lui dans son étrange équipée, ce furent vingt-quatre dupes qui ont été hier condamnées avec lui, et comme d’après la loi actuelle sur les conseils de guerre, on les a; sauf cassation, jugées sans appel, on peut dire que leur condamnation est un peu dure.. Il est vrai qu’un soldat n’a pas le droit d’être dupe. La discipline est la discipline, le devoir de fidélité au drapeau, au serment fait devant le drapeau, est un devoir étroit; le châtiment doit égaler en rigueur, en sécheresse, la netteté de la faute. C’est ainsi qu’on jugerait en Allemagne, pays militaire; c’est ainsi qu’en ont jugé, en Algérie, des soldats. Et comme à la légion étrangère il ne saurait être pour tous question de patriotisme nous disons « pour tous », car ce corps contient de nombreux Alsacien-Lorrains que nous ne saurions considérer comme étrangers mais d’une sorte spéciale d’honneur professionnel, nous comprenons la sévérité des juges
Nous la comprenons en raison on aura de la peine à l’admettre en sentiment. Et nous sommes un pays de sentiment, nous pouvons l’avouer sans honte. Que Pal « écope », pour parler la langue métaphorique des camps, vingt ans de travaux forcés, tout le monde y applaudira. Que sept d’entre ceux qui l’ont suivi aient à subir des peines qui vont de dix-huit ans de travaux forcés à deux ans et demi de prison et la moyenne est d’environ dix ans de travaux forcés cela paraîtra une punition bien lourde au public français, étonné si souvent de la douceur que nos tribunaux montrent à nos apaches, et qui se souvient de la façon dont on traita le régiment mutiné du Midi. Enfin, pourquoi ne pas tout dire ? Nous sommes heureux d’accueillir, à la légion étrangère, les Alsaciens Lorrains qui; en serrant sous notre drapeau, viennent reprendre la qualité de Français. Nous nous félicitons également d’y recevoir d’assez nombreux Allemands, qui en restant dans les rangs de nos deux régiments étrangers, prouvent que la discipline n’y est pas plus pénible que dans l’armée de leur patrie. Tout cela n’a pas été sans porter quelque ombrage à certaines sociétés nationalistes allemandes. Elles font tous leurs efforts pour détourner Alsaciens-Lorrains et Allemands de venir contracter des engagements à la légion. Il serait bon de montrer à ces sociétés que la générosité de la France égale son souci de la discipline.
Le conseil de guerre a jugé selon sa conscience l’opinion publique n’en peut être ni émue ni choquée. Mais il est certain qu’elle verrait avec faveur toute mesure d’indulgence, de grâce, prise à l’égard des victimes allemandes de l’Allemand Pal.

On December 13, 1908, fifty German legionnaires of the 2e etranger led by a Bavarian named Pal, commandeered a train at Aïn-el-Hadjar in the Sud Oranais and treid to get to the coast. They were stopped, and surrendered quitly. The investigation discovered that Pal had already deserted from the 1er étranger, where he had served under the name of Kadur, He had convinced the legionnaires that he was a member of Prussian war minister Count von Waldersee’s staff and had been sent on an official mission to get them to Tangier. He confessed that his escapade has been inspired by a report in a German newspaper in which a worker disguised as a captain had ordered the military guard to arrest the mayor of a small town and had made off with the municipal strongbox. Pal was given twenty years hard labor.
[ Douglas Porch. The French Foreign Legion. A Complete History of the Legendary Fighting Force ]

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over