1929. In vreemden krijgsdienst en het verlies van de rang van officier. Een bijzondere zitting van de Krijgsraad te ’s-Hertogenbosch.

Militair-rechtelijk tijdschrift, 1929-1930, 1929
Deel: 25 1929

Krijgsraad voor de Landmacht te ’s-Hertogenbosch. Vonnis van 3 September 1929.
President: Pr. K. C. .1. M. Sassen (plv.)
Leden: Kapiteins J. Doorman, H. C. van der Bijl, G. Stürm en J. H. Droste.
Auditeur-Militair; Dr. ,T S. L. Aghina.

Het als reserve-eerste-luitenant opzettelijk niet voldoen aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, n.l. tot het volgen van een gecomprimeerden cursus bij zijn korps. In de zaak van den auditeur-militair bij den Krijgsraad voor de Landmacht voor het Rijk in Europa ter standplaats ’s-Hertogenbosch, r.o. eischer, op en jegens X, oud 26 jaar, geboren te Amsterdam, Reserve-Eerste-Luitenant bij het Regiment Veld- Artillerie te Y, beklaagde en gerequireerde in persoon.

De Krijgsraad voor de Landmacht voor het Rijk in Europa te ’s-Hertogenbosch

Gezien de processale stukken, door den eischer r.o. met zijne genomen conclusie onder behoorlijken inventaris overgelegd; Overwegende dat de beklaagde heeft erkend, dat hij het Rijk in bovengenoemde hoedanigheid dient;
Overwegende dat den beklaagde aan den voet van het hem op 23 Augustus 1929 beteekende schriftelijk bevel tot bijeenkomen van den Krijgsraad is ten laste gelegd, dat hij, als reserve-eerste-luitenant, opzettelijk niet heeft voldaan aan eene te zijnen aanzien gedane oproeping in werkelijken dienst tegen 23 Juli 1928, bij welke oproeping was bepaald, dat hij zich op dien datum moest aanmelden bij zijn korps te Y; Overwegende dat beklaagde heeft verklaard: dat hij erkent niet te hebben voldaan aan eene te zijnen aanzien gedane oproeping in werkelijken dienst tegen 23 Juli 1928, bij welke oproeping was bepaald, dat hij zich op dien datum moest aanmelden bij zijn korps te Y;
dat hij deze oproeping via zijn zaakwaarnemer in Parijs ontving; dat de scheiding van zijne echtgenoote en het verlies van zijn geheel fortuin door speculatie de oorzaak waren, dat hij niet in staat was om de noodige maatregelen te nemen om uitstel van opkomst te vragen; dat hij zijn korps-commandant geen kennis heeft gegeven van zijn herhaaldelijke adresveranderingen te Parijs;
Overwegende dat in de navolgende ten processe overgelegde en aan beklaagde vertoonde en voorgehouden stukken staat vermeld:
1°. in het uittreksel-stamboek: dat beklaagde op 11 Februari 1927 met ingang van 24 Februari 1927 is benoemd en aangesteld tot reserve-eersteJuitenant bij Koninklijk besluit no. 30 en laatstelijk op 15 September 1926 met groot verlof is vertrokken en niet heeft voldaan aan de oproeping om op 23 Juli 1928 in werkelijken dienst te komen;
2°. in het afschrift van den brief aan den Commandant ….e Regiment Veld-Artillerie d.d. 11 Mei 1928, no. 825, gericht aan beklaagde: dat beklaagde wordt opgeroepen voor het volgen van een gecomprimeerden cursus bij zijn korps te Y van 23 tot en met 28 Juli 1928;
Overwegende dat Z. 55 jaar, Luitenant-Kolonel, Commandant van het ….e Regiment Veld-Artillerie te Y, als getuige heeft verklaard en met eede heeft bevestigd: dat beklaagde niet heeft voldaan aan de oproeping om op 13 Juli 1928 voor zes dagen onder de wapenen te komen en dat deze op 13 Augustus 1928 als deserteur is afgevoerd: dat beklaagde voortdurend afwezig is gebleven, totdat hij tengevolge van aanhouding op den 27sten Juli 1929 bij zijn korps is teruggekeerd;
Overwegende dat nu het opzet voortvloeit uit de omstandigheden, waaronder het feit is gepleegd – door den inhoud van vorenslaande bewijsmiddelen de Krijgsraad de overtuiging heeft bekomen, dat beklaagde het hem ten laste gelegde feit heeft begaan;
Overwegende dat de Krijgsraad beklaagde op grond van het begane feit ongeschikt acht om in den militairen stand te blijven dienen, doch niet zoodanig ongeschikt, dat hij voor goed van dienst bij de gewapende macht behoort te worden uitgesloten;
Gezien artikelen 6, 10, 28, 60, 62 en llsl01 Wetboek van Militair Strafrecht, 76 en 93 Invoeringswet Militair Straf- en Tuchtrecht, 27 en 91 Wetboek van Strafrecht, 5, 6 Wet Reserve-Personeel der Landmacht 1905, en artikel 197 van de Rechtspleging bij de Landmacht; Rechtdoende in naam der Koningin! Verklaart wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierboven als zoodanig is aangenomen, zoomede de schuld van beklaagde daaraan; Qualificeert het als:
als militair opzettelijk niet voldoen aan eene wettige oproeping voor den werkelijken dienst;
Veroordeelt den beklaagde tot eene gevangenisstraf van negen dagen;
Ontslaat hem uit den militairen dienst, zonder ontzetting van de bevoegdheid om bij de gewapende macht te dienen;
Bepaalt dat de tijd, door den veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorloopige hechtenis doorgebracht,
bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf van 27 Juli tot 5 Augustus 1929 in mindering zal worden gebracht. *)

*) De inhoud van dit vonnis doet niet vermoeden dat zich in deze, op zich zelve zeer eenvoudige, zaak eene complicatie heeft voorgedaan. Deze reserve-officier heeft zich n.l. in November 1928 zonder verlof van de Koningin als vrijwilliger verbonden bij het Fransche vreemdelingen-legioen.
Dientengevolge verloor hij zijn Nederlanderschap
( art. 7, der Wet van 12 December 1892 (Stbl. no. 268 )
en,
als gevolg van dit verlies van den staat van Nederlander verloor hij ook den rang van officier
(art. 35, 2° der Wet voor het Reserve-personeel der landmacht 1905).
Het treden in vreemden krijgsdienst was aan den auditeur-militair en aan den Krijgsraad bekend. Toch wordt deze gewezen reserve-officier — zie den aanhef van het vonnis — nog betiteld als reserve-eerste-luitenant en leest men even later eene overweging dat beklaagde heeft erkend
„dat hij het Rijk in bovengenoemde hoedanigheid dient”,
terwijl eindelijk de Krijgsraad overweegt, dat hij beklaagde op grond van het begane feit ongeschikt acht om in den militairen stand te blijven dienen en hem daarom dan ook straft met ontslag uit den militairen dienst.
De Krijgsraad schijnt het verlies van den rang van officier eenvoudig genegeerd te hebben.
Het is begrijpelijk dat ook de betrokkene zelf door het vonnis in de war is gebracht en bijv. nog aanspraak meende te mogen maken op zijn traktement als officier over den tijd dat hij daarop anders recht zou hebben gehad.

Red. M.R.T. 30

03-09-1929 Provinciale Noordbrabantsche en
‘s Hertogenbossche courant

KRIJGSRAAD. Uit den dienst ontslagen.

H. C. A. C. uit Amsterdam, 26 jaar, reserve eerste luitenant 5e Reg. Veldartillerie te Amersfoort, verscheen voor den Krijgsraad ter zake dat hij als reserve eerste luitenant niet voldaan heeft aan eene oproeping in werkelijken dienst tegen 23 Juli 1928 bdj zijn korps te Amersfoort. Verdachte had niets te zeggen. De aud. mil. memoreerde dat verdachte reeds uit zijn post werd ontslagen. Spr. meent dat het gewenscht is verdachte algeheel te ontslaan, dan is het leger van hem af en hij van het leger. De eisch luidde 9 dagen gevangenisstraf, zijnde de tijd van het voorarrest, met ontslag uit den. dienst zonder ontzetting uit de bevoegdheid om bi) de gewapende macht te dienen. Voor den verdediger Mr. Tonnaer, Den Bosch, was er geen aanleiding meer tot het houden van een pleidooi. Verdachte ging voldaan heen, lachte eens en zeide: ,,’t Is in orde! Daar was ‘t om te doen.” Uitspraak van den Krijgsraad conform den eisch.

9 jaar later H. C. A. C.

Haagsche courant 12-01-1939

STADSNIEUWS. De gearresteerde beheerend vennoot.

Haagsche courant 12-01-1939

Avontuurlijke loopbaan achter den rug.

Verduisterd bedrag grooter dan ƒ 20.000?

In aansluiting op hetgeen reeds is medegedeeld over den door de politie gearresteerden beheerend vennoot van de Maatschappij voor Incourante Fondsen, gevestigd aan het Noordeinde 37 (niet zooals abusievelijk werd gemeld no. 35) kan nog het volgende bericht worden.

De 36-jarige H. C. A. C. werd reeds Zaterdag j.l. in zijn woning aan de Juliana van Stolberglaan aangehouden.
De man heeft een avontuurlijke loopbaan achter den rug. Hij moet in het bezit zijn geweest van ongeveer een half millioen gulden. Weinig is hiervan slechts over gebleven.

C. heeft ook nog dienst genomen in het Vreemdelingenlegioen en

begon een anderhalf jaar geleden de commanditaire vennootschap aan het Noordeinde.
Zijn levenswijze was uitermate duur, want behalve dat verschillende nachtgelegenheden door hem werden bezocht, stond C. eveneens bekend als pokerspeler.
Te zijnen huize organiseerde hij zelfs tal van gokpartijtjes.
Waarschijnlijk heeft dit tengevolge gehad, dat C. er toe overging zijn cliënten,
welke hem kleinere of grootere geldsbedragen voor het aankoopen van fondsen ter beschikking stelden, ten eigen bate aan te wenden.
Men maakte het C. echter uitermate lastig.
Toen de huidige directeur, de heer de R., de zaak overnam, hebben verschillende menschen hun geld terug gekregen.
C. speelde echter geen open kaart en zo waren er nog tal van lieden, die geld van de maatschappij te vorderen hadden. De zaak ging scheef en het slot van de affaire was, dat C. werd ontslagen.
Een aanklacht bij de politie volgde met het gemelde resultaat.
Het is niet uitgesloten, dat het totaal verduisterde bedrag, boven de ƒ 20.000 ligt.
Het onderzoek van de politie duurt nog voort.

Abw B02-Personalia

Campagne, Herman Carl Anton (Carel); 17 januari 1903 te Amsterdam (Nederland).

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over