1931 A.D. de Ruyter “Geronseld en geranseld in het Vreemdelingenlegioen”

Echt zeldzaam waren ze niet in Nederlandse kranten uit eerste helft van 20e eeuw, verhalen van Nederlandse mannen die dienst hadden gedaan in het Franse Vreemdelingenlegioen. Meestal waren het deserteurs die over hun, in het algemeen schijnbaar zeer negatieve, ervaringen in het Vreemdelingenlegioen vertelden.
Bij dit soort artikelen werd meestal vermeld dat zij tot doel hadden landgenoten te waarschuwen.
Dit is ook het geval bij dit artikel verschenen in “Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij ” op 24 januari 1931.
Wat dit artikel bijzonder maakt is dat de oud-legionair met naam en adres genoemd werd:

A.D. de Ruyter, Dulkenshof 56, Velp (bij Arnhem).

Op basis van de gegevens uit het artikel diende A. de Ruyter van 1925 tot 1930 en nam deel aan de Rif Campagne (1925-1926). Hij ondernam twee pogingen tot desertie. De eerste keer gaf hij zichzelf weer aan de tweede keer werd hij gepakt en naar de Cie Discipline gestuurd in Colomb Bechar.
Het lijkt erop dat hij daarna zijn 5 jaar heeft uitgediend.
In het verhaal van A. de Ruyter komen elementen voor die typerend zijn voor anti-legioen verhalen uit deze en vooral eerdere periodes, zoals de straf de “Crapaudine”.
De door hem genoemde inzet van eenheden van het legioen bij de aanleg van wegen, kwam, in rustige periodes, inderdaad vrij veel voor. Het eentonige harde werk zorgde vrijwel altijd voor een aanzienlijk stijging van het aantal desertie pogingen. A. de Ruyter was hierin zeker geen uitzondering.

GEMENGD NIEUWS.

Geronseld en geranseld in het Vreemdelingenlegioen.

EEN WAARSCHUWING VOOR LANDGENOOTEN.

Het militarisme door niets gebonden.

Met gejuich ingehaald, maar daarna de meest barbaarse wreedheden.

Een gage van 25 centimes per dag.

Zijn gezicht was geökerd door de tropenzon en vertoonde de ietwat vermoeide trekken, die zo typerend zijn voor Europeanen, die lang in een onnatuurlijk warm klimaat hebben geleefd.
“Of hij ons eens spreken kon.”
“Ja. maar waarover?”
Over de toestanden in het Vreemdelingenlegioen . . Wij keken even verrast op.
Er komen veel mensen op een redactie, die iets mee te delen of te klagen hebben, maar nooit nog had zich eimand aangemeld, die wat kon vertellen van het merkwaardige samenraapsel van doorgaans lichtschuwe elementen, die door de Franse koloniale overheersing gebruikt worden om hun leven te laten op de droge vlakten der Sahara en het genadeloze rifgebergte van Marokko.
“..Bent u in het Vreemdelingenlegioen geveest?”
“Ja, vijf jaar en ik heb er een behandeling ondervonden, beestachtig, dat ik al mijn landgenoten zou willen waarschuwen om zich toch vooral niet met mooie praatjes te laten verlokken om vijf jaar in die hel te gaan.”
“Vertelt u maar . . . “
„Ik was in 1925 in Parijs, ‘t Ging me slécht. Als je als werkloos monteur aan de genade van zoo’n grote stad bent overgeleverd, begin je niet veel. Eindelijk had ik geen geld meer en hongerig vroeg ik aan de ingang van een kazerne iets te eten. In plaats daarvan kreeg ik het advies van een sergeant om me eens bij het Vreemdelingenlegioen te melden. Daar konden ze flinke kerels gebruiken en daar was het leven goed. De volgende dag ontving ik in het Palais des Invalides een prachtigen maaltijd. Uitstekende wijn, overvloedig vlees alles, wat voor een lege maag een zaligheid is.
Ik begon het leven weer wat vrolijker in te zien en na enige aarzeling meldde ik me aan voor het Legioen. Mijn laatste bedenking werd overwonnen. toen nog enige burgers met een blij gezicht dienst namen. Het scheen dus zo beroerd nog niet te zijn.

Eerst gefilmd.

Niet lang daarna zat ik in Marseille, opgesloten in het fort St. Jean. We moesten daar op het transport naar Oran wachten, de havenplaats van Algiers, waar uit alle streken van Europa de legionnairs samenkomen. Eerst toen we in Bel Abbes ondergebracht waren, kregen we ons handgeld van vijfhonderd francs. [500 Franc]
Het viel me op, dat er een filmoperateur aan den gang was. De Fransen weten wat ze doen. Daar in Bel Abbes zijn de jongens natuurlijk in de beste stemming. Ze maken zwier van hun handgeld en lopen vrolijk langs de straat. En dit tafereel wordt dan den cinemabezoeker voorgezet om te bewijzen, hoe heerlijk het toch is in dat Vreemdelingenlegioen.
Merkwaardig, dat ik later in de strafkolonies geen enkelen filmoperateur meer gezien heb… Nu kregen wij onze „gage”.,. 25 centimes per dag! Dit verdienden we achttien maanden.
Gedurende 3 a, 4 maanden werden we afgericht in Algerije en vertrokken toen als volleerde soldaten naar Marokko.
Het viel me op, dat er zoveel Duitsers in dit Franse leger dienden.
Er waren moordenaars, brandstichters, dieven en rovers bij. De autoriteiten zijn niets nieuwsgierig naar het verleden van hun militairen. Een bewijs van goed zedelijk gedrag wordt heus niet verlangd. Integendeel wordt het op prijs gesteld, als de lui wat op hun geweten hebben. Dan durven ze niet naar Europa te ontvluchten, waar de politie hen zou oppikken. Door de belachelijk geringe verdienste werd er onder de legionairs gestolen als de raven.
Je hele hebben en houwen moest je onder je kussen bergen, anders was het den volgenden dag weg.

Daar er op dit ogenblik niets te vechten viel, werden wij gebruikt voor wegenaanleg. In de barre zon werkten we aan de rotsachtige bodem onder toezicht van sergeants en bruine schildwachts. Alles moest in draf gebeuren. Vermoedelijk kregen de onderofficieren een zekere premie. Ze jakkerden tenminste, of hun leven er van af hing. Stond je even stil, dan wezen ze een schildwacht, dat ie aangepord moest worden en deze deed dat hardhandig genoeg. Hij stompte je met de kolf van zijn geweer in je rug.

Krankzinnig van dorst.

Het duurde niet lang, of Abd el Krim, de rifkabiei, kwam in opstand. Wij werden er op uitgestuurd en toen kwam er een tijd, zo ontzettend, dat ik er haast niet aan terug kan denken. Door een verzengende hitte trokken wij 30 & 40 K.M. per dag. We mochten alleen water drinken, als de kapitein het goed vond, omdat we allen voorraad moesten bewaren voor kéukendoeleinden. De dorst, die wij leden, is niet te beschrijven. Sommigen werden er krankzinnig van. Zij wierpen zich in een afgrond of schoten zich voor de kop.
Op de plaats van het gevecht gekomen, werden we opgejaagd door officieren met getrokken sabel in hun vuist. Als we er niet op in vlogen, zouden we door onze „eigen” om zeep zijn gebracht. Het gezicht van de eerste kerels, die door mijn hand de andere wereld in gingen, zal ik niet gauw vergeten. Maar je went er aan, als je er een paar honderd hebt zien vallen.
Bovendien was het hier de oude kwestie van „jij of ik”. De Marokkanen waren ontzettende, vechters. Het gebeurde toch, dat er van de twaalf man die in een tent sliepen, ‘s mórgens zeven met afgesneden hoofd lagen zonder dat de anderen iets hadden gemerkt. Ook kwam het voor, dat we de andere dag de schildwacht tegen een muur zagen staan… Naast hem stond zijn hoofd, afgesneden door een sluipmoordenaar.

Abd el Krim gaf zich over en wij gingen weer werken aan de wegen. Maar de behandeling en de voeding waren zo verschrikkelijk, dat ik met een paar kameraden besloot om te deserteren.
We vonden werk bij een boer, maar gaven ons toch na verloop van tijd aan, omdat we bij ontdekking veroordeeld zouden worden tot tien of vijftien jaar strafdienen. Het is n.l. de tactiek van de legerleiding, om de legionnairs zoveel mogelijk vast te houden en zo weinig mogelijk te laten verdienen. Zo wordt men soms tot gevangenisstraf veroordeeld zonder te worden opgesloten. Maar ze brengen dan de gage terug tot 25 centimes per dag. Dat is een koopje. Voor de tweede keer ben ik gedeserteerd.
Maar ze kregen me te pakken en ik werd veroordeeld tot de disciplineklas in Colum Bessa, ver in het Zuiden, aan het randje van de Sahara. Hier ben ik bijna doodgemartèld.
Het toezicht wordt in hoofdzaak uitgeoefend door sergeants, die niet helemaal normaal zijn. Ze hadden er een duivelsch plezier in om de disciplinairs te kwellen. Voor het minste of geringste kreeg je „prison” en dit betekende, dat je de éérste twee of drie dagen niet te eten en te drinken kreeg. Wij, zaten daar in afzonderlijke hokjes, die niet van een dak waren voorzien. Op de muren liepen Marokkaanse schildwachten met geladen geweer. Gesprekken mochten er niet gevoerd worden. Toevallig kwam ik naast drie andere Hollanders te zitten en het duurde wel drie maanden, er we elkaars nationaliteit kenden.

Lijfstraffen.

Het ergste waren de lijfstraffen Ik heb nog de litekens op mijn lichaam van de stagen en stompen. Van mijn ene teen is de nagel afgeschopt door een sergeant, die beweerde, dat ik niet in de houding stond en mij met zijn zware schoen op mijn blote voet trapte. Er waren sergeants, die met opzet onze gamellen omver liepen, zodat wij dan een dag zonder eten waren.
De ergste straf was, als ze je krom bonden. Dan moest je op je buik gaan liggen en werden handen en voeten op den rug aan elkaar gebonden. Schreeuwde je te hard, dan trok zoo’n duivel de touwen nog wat aan. Zo heb ik vier uur in de brandende zon gelegen [Crapaudine]
Een kameraad, met wien ik in Parijs was geronseld, lag een etmaal kromgesloten en is vier dagen later gestorven.
Ik heb deze beestachtige behandeling twee jaar volgehouden, dank zij mijn sterk lichaam. Maar ten slotte ben ik in elkaar gezakt en in het hospitaal terecht gekomen. “Nou is het met me gedaan,” dacht ik. Want wie in het hospitaal terecht kwam, was ten dode opgeschreven. Ze volgden n.l de oude methode om iedere klacht als simulatie te beschouwen. Wanneer de dokter niets constateerde (en dat deed hij niet eerder of je moest bijna dood’, zijn), ‘kreeg je straf. ‘
Het gevolg was natuurlijk, dat wij ons nooit voor den dokter durfden melden.Maar het ging eenvoudig niet meer. Ik kon niet meer staan en lopen. Zodra de arts mijn broodmagere lichaam zag en hoorde, dat vrij spoedig mijn tijd om was, werd er alle aandacht aan me besteed. Ze waren zeker bang, dat ik in Parijs een boekie zou opendoen.
Ik kreeg de beste melkspijzen en al het uitstekende voedsel, dat mijn maag maar kon verdragen. Toen ik bijgespijkerd was, ging ik naar de compagnie terug en midden December werd ik ontslagen uit de gruwelijkste hel, die men zich kan voorstellen. ..”

Tot zover het verhaal van onzen zegsman, dat wij expresselijk zo sober mogelijk hebben weergegeven.
Om iederen jongen. die door romantische avonturengeschiedenissen misleid, dienst zou willen nemen in het roemruchte Vreemdelingenlegioen, van zijn dwaasheid te bekeeren, stelt hij zich beschikbaar om inlichtingen te verstrekken. Men wende zich dan tot

A.D. de Ruyter, Dulkenshof 56, Velp (bij Arnhem).

“Wat hier nog aan toe te voegen ?
Wij zien hier een beeld van de beestachtige wreedheid, waartoe het militarisme komt, wanneer het ongehreideld zijn menschonwnardisre natuur kan uitleven.
Daar in de binnenlanden van Afrika, door geen parlement, gecontroleerd, geïsoleerd van de openbare meening”, toont het koloniale leger zich in zijn afzichtelijke, ‘doch ware gedaante. . . ,’ . , . Men meerte niet. dat alleen het Fransche leger tot dergelijke ontzettende handelingen in staat is.
De wreedheden door “beschaafde” Hollanders in afgelegen ondernemingen in Sumatra gepleegd, doen er niet voor onder. Voor ons sociaal-democraten, zij dit droeve relaas slechts een aansporing om met nog grooter kracht de strijd aan te binden tegen het militarisme, dat de doodsvijand van de mensheid is.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over