1956 Het verhaal van een avonturier (1 v 4)

Legioen der verschrikking
Schuilplaats voor teleurgestelden, vechtersbazen en boeren [ boeven ? ]

Het Franse vreemdelingenlegioen heeft een naam, die een wereld van geheimzinnigheid en avontuur verbergt. Bij velen wekt die naam alleen al weerzin. Een enkele jongere wordt soms als door een geheimzinnige macht getrokken naar een avontuur, waarvan hij eigenlijk niets af weet. Het is ook zo moeilijk iets te horen van het leven in het Vreemdelingenlegioen.
Duizenden, die zich er hebben gemeld, zijn nooit meer teruggekomen. En de weinigen, die het er levend hebben afgebracht, hebben meestal wel een reden erover te zwijgen.
Met stijgende verwondering hebben wij dan ook geluisterd naar het relaas van een jonge landgenoot, die vijf jaar lang bij de staf van het vreemdelingenlegioen als telegrafist dienst deed.
Wij publiceren het onopgesmukte verhaal van deze avonturier, die heelhuids terugkwam.

Zo leidde het Algemeen Dagblad op 10 december 1956 een serie van vier artikelen in waarin het verhaal van “een jonge landgenoot” die vijf jaar, van 1951 tot 1956, in het vreemdelingenlegioen had gediend.
De titel van de serie was typerend voor het heersende beeld over het legioen in die tijd “Het verhaal van een avonturier”. De koppen boven deel 1 waren in een zelfde stijl : “Legioen der verschrikking” en “Schuilplaats voor teleurgestelden, vechtersbazen en boeren”. In plaats van boeren had er waarschijnlijk boeven moeten staan, een onbedoeld grappige zetfout.
Enigszins afwijkend is dat de man aangeeft zich vrijwillig gemeld te hebben en niet kwam met het gebruikelijke verhaal gedwongen of geronseld te zijn.
Zijn hele verhaal is sfeervol opgeschreven. Of de man een goed verteller en/of schrijver was of dat dit de verdienste van een medewerker van de krant was, kon tot nu toe niet achterhaald worden.

In 1951 stapte ik de kazernepoort te Sidi Bel Abbes binnen. De sergeant van de wacht, aan wie ik vertelde dat ik dienst wilde nemen bij het Vreemdelingenlegioen, keek mij eens aan en zei alleen: „Denk er eerst nog maar eens goed over na en kom dan morgenochtend terug.”
Mijn besluit stond echter al vast. En ik bleef meteen. Het was zeven uur in de avond. Ik kon dus net nog meedoen aan de maaltijd. In de kazerne kwam ik terecht in een internationaal gezelschap. Een geroezemoes van allerlei talen, waar het Duits boven alles uit klonk. De „pinard”, een rode landwijn, had blijkbaar voor een „gezellige” stemming gezorgd. Als nieuweling was ik spoedig omringd door mijn toekomstige kameraden. In diverse talen vroeg men mij, waar ik vandaan kwam. Ik mompelde maar iets over het Ijzeren Gordijn. De volgende morgen zou ik de waarheid wel moeten vertellen, want bij het bureau de securité van het legioen nam men geen genoegen met verzinsels.

Niet geronseld



Toen een sergeant bemerkte, dat ik nogal goed overweg kon met de verschillende talen, werd ik die eerste avond al kamerwacht van de doorgangscompagnie C.P.3. Om half tien was het appèl en toen naar de slaapzaal. Van slapen kwam echter niet veel. Zodra het licht uitging, kropen duizenden wandluizen door de slaapzaal. Ik voelde, hoe de diertjes zich als parachutisten van het plafond op ons neer lieten vallen.
Ook zonder die vieze beesten zou trouwens mijn slaap er bij zijn ingeschoten. De banale gesprekken van mijn collega’s hielden mij wakker. Het werd mij al heel gauw duidelijk, dat de meesten meer dan genoeg hadden van het leven in het legioen. Het bleek nergens uit, dat zij geronseld waren.
Bijna allen waren jongens, die thuis waren weggelopen, omdat zij schulden hadden gemaakt of door een meisje in de steek waren gelaten. Ook was er onder hen een enkele oud-soldaat of een; pas vrijgelaten S.S.-er, die het oorlogvoeren niet laten kon.
De Italianen en Spanjaarden kwamen doorgaans uit honger,
de Slaven door werkloosheid en
de enkele Belgen en Zwitsers in het legioen bleken meestal wel „iets aan de hand” te hebben gehad.
De Fransen, die ongeveer vijf procent van de legionairs uitmaken, hebben allemaal een andere nationaliteit opgegeven, want er mogen geen Fransen in het vreemdelingenlegioen dienen.
Men mag trouwens wat dat betreft zoveel verzinnen als men zelf maar wil.
Naam, leeftijd en nationaliteit mogen gerust vervalst worden. Die valse namen komen dan op de militaire papieren en men is voortaan voor de politie onvindbaar. Zoekt u een Dubois? Die is hier niet.

Boeven


Geen wonder, want Dubois heet al lang legionaire De la Bretelle of iets dergelijks. Alleen als Dubois een grote misdaad op zijn geweten heeft, kan het gebeuren, dat hij aan de politie wordt uitgeleverd. Dat gebeurt vrijwel nooit. Een heel enkele keer weet de Interpol de hand te leggen op een misdadiger van groot formaat, die zich in het Vreemdelingenlegioen aan zijn straf dacht te onttrekken. Alleen in het kaartsysteem van het bureau de securité staan de echte en valse namen naast elkaar op een kaart.
Op die kaart wordt ook alles geboekt, wat men op zijn geweten heeft. Zolang men in dienst is, blijft dat alles geheim, zodat men in het legioen eigenlijk een nieuw leven kan beginnen.
Dit alles kwam ik de eerste nacht al te weten, in de slapeloze uren.
Pas toen de wandluizen in de morgen volgezogen weer aftrokken, viel ik in slaap.
Voor even maar, want al heel spoedig maakte luid trompetgeschal er een eindt aan.
Een ontbijt van een beker koffie er een stuk brood met kaas, waarvoor men nauwelijks tijd krijgt het op te eten, vormde de inleiding van de nieuwe dag. Wassen is er niet bij, want de wasbakken moeten schoon blijven. Mijn burgerkleren werden verwisseld voor een oud en vies uniform.
Toen naar de dokter voor de keuring. Erg nauw neemt men het bij die keuring niet. Het gaat immers toch maar om kanonnenvlees. Ik werd dus goedgekeurd. Daarna meteen aan het werk.

Aardappels schillen, heel vaak genoemd in verhalen over het Legioen.
Zeldzaam zijn echter foto’s van deze activiteit.
Deze zeldzame opname in een artikel over het Legioen uit een Frans tijdschrift in 1949.
Originele bijschrift:
“Tant pis pour les mains blanches! Tous à la corvée de patates.”

Aardappels schillen. Wie probeert, zich aan het karwei te onttrekken, krijgt een trap en moet toch weer aan de gang. De Duitsers zingen, terwijl ze de aardappelen jassen: „Wij dragen ons lot met geduld, aan de ellende zijn wij zelf de schuld”.
Op iedere klacht, die men uit, is maar één antwoord: „Niemand heeft je toch gevraagd, hier te komen?” Zo is het ook. Geronseld is niemand. Iedereen is vrijwillig gekomen en iedereen moet dan ook de vijf jaar uitdienen, waarvoor hij heeft getekend.
Als hij tenminste niet eerder door een kogel is doorboord. Reeds de eerste dag bemerkte ik dat men niet karig is met scheldpartijen en slaag. Wie verkeerd wil, komt in de gevangenis of in het strafkamp. Ware verschrikkingsoorden, waar oud-S.S.-ers hun terreur uitoefenen. Voor een dode meer of minder schrikt men er niet terug. Iemand kan toch doodgaan? Dan moet men maar zorgen niet naar het strafkamp te komen, zeggen ze. Tot de belevenissen van de eerste dag behoorde ook het onderzoek hij het bureau de securité.

Daarover in een volgend artikel.

Bijschrift bij de foto

In Indochina kwam de wrede training de soldaten van het Vreemdelingenlegioen van pas.
Het harde leven van een jungleoorlog eiste alles van hun uithoudingsvermogen.
Deze foto werd gemaakt tijdens een afleidingsmanoeuvre in de buurt van het beroemd geworden Djen Bjen Phoe.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over