1937, Wietsema, A. Vijftien maanden in het Vreemdelingenlegioen

Begin 1937, brachten o.a. de dagbladen de “Delftsche courant” (op 27-02-1937) en “De Gooi- en Eemlander : nieuws- en advertentieblad” (op 14-03-1937) het verhaal van de A. Wietsema een Nederlander die naar eigen zeggen vijftien maanden in het Vreemdelingenlegioen dienst had gedaan.
De dagbladen schreven als inleiding:

“Tegenover de talrijke geschiedenissen in boek en beeld, die het „Légion” maar al te dikwijls met een waas van onwerkelijke romantiek omgeven, leek het ons goed eens iemand aan het woord te laten, die aan den lijve ondervonden heeft wat het beteekent in het „legioen der uitgeworpenen” te dienen”

De dagbladen vermelden aan het einde van het, toch wel vaak behoorlijk ongeloofwaardige, verhaal, dat bol staat van de bekende mythes over het legioen, dat A. Wietsema een zeer rustigen, betrouwbaren indruk maakte.
Vooral de door hem genoemde gevechtshandelingen en de daarbij door het legioen geleden verliezen zijn met geen bekende historische feiten uit deze periode te correleren.

Wietsema of Wieldeman?

Van 2 juli 1938 tot 2 december 1938 verschenen er in het weekblad “De Waag” zeven artikelen over het Franse Vreemdelingenlegioen geschreven door “Oud-légionnaire, A. WIELDEMAN, Numero de liste matricule 62322”.
Het lijkt erop dat het hier om dezelfde persoon gaat.
[ Wellicht Adolf Wietsema, geboren op 20 augustus 1909 te Rotterdam ].
Het Numero Matricule 62322 correspondeert goed met de nummers afgegeven in de periode eind 1935, de periode dat Wietsema aangaf dienst genomen te hebben.


Daar ergens in de onherbergzame woestenijen van Fransch Noord-Afrika sleept zich moeizaam een groepje mannen voort. Boven hen de meedoogenlooze zon, die als een bol van louter vuur zijn verzengende stralen op deze verlatenen laat neer komen. Rondom en onder hun voeten het gloeiende zand, dat onafgebroken hun vermoeide lichamen uitput, hun weerstandsvermogen ondermijnt, hun energie verlamt. Een troosteloos landschap zover men kan zien, zand en nog eens zand, slechts onderbroken door heuvels en bergen die het lopen nog meer bemoeilijken. Geen spoor van vegetatie, alles is droog en dor. Een aardsche hel. En in dit inferno marcheren de mannen, onherkenbaar door de laag stof, die zich op hun kleding of gelaat heeft afgezet… de Fransche légionnaires.

Wie zijn zij? Waar komen zij vandaan? Wat weten wij eigenlijk van hen? Allemaal vragen die dikwijls gesteld, maar in de meeste gevallen slechts zelden met eenige nauwkeurigheid beantwoord kunnen worden. Menschen die meestal door bittere noodzaak gedwongen werden hun toevlucht tot het uiterste, het legioen te Want dat een dergelijke stap niet anders dan als het uiterste waartoe men overgaat kan worden beschouwd, is zoo langzamerhand wel afdoende bewezen. Wij weten het uit films waarin het legioenleven tot in details is weergegeven. „La Bandéra”, „Marocco”, „Onder twee vlaggen”. Zij liggen nog versch in het geheugen. Ook in romans en autobiografieën is het „legion” beschreven. Boeken, waarin de haat tegen en de afschuw van dit stelsel ons op elke bladzijde in het oog springt. Maar toch maakt dit alles niet veel indruk op ons, omdat het drama, zoals wij zeggen, zich „zover van ons huis” afspeelt. Spreekt men echter eens met iemand, die aan den lijve heeft ondervonden, wat het beteekent legionnair te zijn, dan bemerkt men al spoedig, hoe erg het eigenlijk is en aan welke ontberingen, mishandelingen en waanzinnige tuchtmaatregelen, die menschen zijn blootgesteld.

Een dezer dagen kregen wij op ons bureau bezoek van zoo’n oud-legionnair, die zich voor stelde als A. Wietsema. Een landgenoot, die ruim vijftien maanden onder de Fransche vlag in Afrika heeft gediend en wiens ervaringen en bevindingen ruim voldoende zijn om er een volumineus boek over te schrijven.

De aanleiding

Een van de eerste vragen die wij hem stelden was natuurlijk hoe hij tot deze stap gekomen was. „Om dezelfde reden, die andere jonge menschen er toe dreef dienst te nemen. Werkloos, en zonder uitzicht op enige betrekking”, al dus vertelde Wietsema. „Op aanraden van een kennis besloot ik mijn geluk in Afrika te gaan beproeven. Met tien gulden op zak ging ik naar de Fransche grensplaats Lille, waar een bureau van het vreemdelingenlegioen gevestigd is. Menschen zonder verleden…. Veel omslag werd daar niet gemaakt. Voor ons verleden — er waren nog enkele andere aspirant-legionnaires — betoonde men niet de minste interesse. Zelfs van ons paspoort werd geen notitie genomen. Zo schoof een ambtenaar mijn pas achteloos op zij, en vroeg me alleen welke naam ik op wenschte te geven. Met de keuring was het nog veel erger gesteld. Onderzocht werden we niet eens. Alleen moesten we zeggen of we wel eens ziek waren geweest of lichaamsgebreken hadden. Het gehele onderzoek duurde nog geen twee minuten. Van selectie was geen sprake. Zelfs werd er iemand met een glazen oog onvoorwaardelijk goedgekeurd. Dat was op 10 October 1935. Van Lille ging ik met nog twee „volontaires” onder bewaking van een sergeant en een korporaal naar de vesting Toul in Lotharingen. Geen ogenblik werden we alleen gelaten. Blijkbaar vreesde men dat ons de lust zou bekruipen te deserteren. In Toul kregen wij direct de order: „Burgerkleeding uit, militair uniform aan”. Acht dagen hebben wij daar gewerkt als slaven, van ‘s morgens tot ‘s avonds. Toch was het leven daar, vergeleken bij hetgeen we naderhand ondervonden een paradijs op aarde. Vandaar ging de reis naar Marseille, waar we op het fort St. Jean werden ondergebracht in afwachting van de transportboot, die de legionnaires naar de overzijde van de Middellandsche Zee zou brengen. Die zeereis is een aaneenschakeling van verschrikkingen geweest. We zaten opeengepakt onder het dek. Gloeiend heet was het in die gevangenis. Geen enkele keer kwamen wij boven, uitgezonderd ‘s Zondagsavonds toen wij van vijf tot zeven uur een luchtje mochten scheppen. Het dek was voor die gelegenheid geheel afgezet, opdat wij „paria’s” geen contact zouden krijgen met de geregelde Fransche koloniale troepen.

In Afrika

Foto van A. Wietsema
zeer waarschijnlijk in dienst van het 3e REI

Van Oran, de havenplaats waar wij debarkeerden werden wij naar Sidi Bel Abbes gezonden, een stad met een gemengde bevolking die ongeveer 300 kilometer van de kust ligt. Daar kregen wij een injectie voor bloedverdunning. Twee dagen mocht er dan niet gegeten worden, maar er was niemand die zich niet clandestien aan dit verbod onttrok.
Voor het eerst kregen wij nu geld in handen. De vastgestelde som was duizend francs. Niemand kreeg echter meer dan driehonderd. Waar de rest bleef laat zich gemakkelijk begrijpen. De ambtenaren konden dat geld waarschijnlijk beter zelf gebruiken, aldus onze zegsman. En reclameeren hielp toch niet.
Onze vaste standplaats — tenminste voor de duur van onze militaire opleiding — was Saida, waar de z.g. „compagnie instruction no. 3″ gelegerd was. Wat we daar ondervonden hebben was meer dan beestachtig. Voor het minste of geringste vergrijp werd je zwaar gestraft. Verzet of protest maakte het nog veel erger en wie de stoute schoenen durfde aantrekken om zich op de kapitein te beroepen werd „wegens het indienen van een ongemotiveerde klacht” nog veel strenger gestraft. Een straf die, aldus vertelde de heer Wietsema ons verder, nog tot de lichtste gerekend kon worden en dan ook dagelijks werd toegepast was de volgende: De gestrafte moest gedurende 8 nachten slechts in een hemd gekleed, in een tochtige koude ruimte verblijven. Wanneer men daarbij in aanmerking neemt dat Saida in de bergen ligt en daardoor dus een uitgesproken continentaal klimaat heeft, behoeft het geen verwondering te wekken dat het daar ‘s nachts hard vroor en er zelfs sneeuw tot tientallen centimeters dik viel. Wat die menschen in de „prison” dan moesten doorstaan is eenvoudig ontzettend. Overdag is het natuurlijk tropisch warm. Ook daarmede zijn de straffen op geraffineerde wijze in overeenstemming gebracht. Gekleed in uniform, zonder puttees met schoenen waaruit de veters zijn gehaald en een ransel die met zand is gevuld moet hij uren achtereen op de gloeiende binnenplaats marcheeren. Op het commando „couchez-vous” moest de gestrafte zich pardoes laten vallen, hetgeen natuurlijk ondragelijke pijn veroorzaakte. En dit bleef niet bij een keer, maar tot talrijke malen achter elkaar. Tusschen half vier en 9 uur.

De dienst op zichzelf is buitengewoon zwaar, ‘s Morgens om half vier was het reveille waarna men op marsch ging tot zeven uur des avonds. Op elke oefening werd een afstand varieerende tusschen 70 en 100 kilometer afgelegd. En dit alles in de brandende zon. Een belangrijk onderdeel is natuurlijk het schieten, dat vier soms vijf maal in de week op banen van 400 M. wordt beoefend. ‘s Avonds na zeven uur is men vrij tot half negen, tenminste als er geen wacht „geklopt” moet worden. Dan gaat men de stad in en zoekt zijn vertier in de café’s die daar vrijwel, „mannetje aan mannetje” staan. Men mag evenwel het Europeesche deel niet verlaten en als men nu weet dat dit slechts uit een straat bestaat zal het duidelijk zijn dat er van amusement niet zoo heel veel sprake is. Vooral niet omdat het salaris zegge en schrijve tien sous per dag bedraagt, van welk bedrag de legionnair alle benoodigheden aan zijn uniform moet bekostigen. Knoopen, veters, schoenpoets, geweervet, enfin een ieder die in militairen dienst is geweest weet wat daar nog bij komt. Waren de uniformen en wapens nu nog maar in orde wanneer ze werden uitgereikt dan was het zoo erg niet. Maar het meerendeel bestaat uit vodden en oud roest, zoodat het vrijwel ondoenlijk is de uitrusting naar behoren te onderhouden.

Barbaarsche straffen

De taptoe wordt al heel vroeg geblazen, namelijk om negen uur. Mist men het eerste appèl dan volgt een straf van 30 dagen „prison”, waarmede we het Hollandsche „streng arrest” enigermate kunnen vergelijken. Het mankeeren op het tweede appèl bezorgt den delinquent 60 dagen en bij de derde maal krljgt onvoorwaardelijk overplaatsing naar de „compagnie dicipline”, de straf-compagnie, in Colomb Béchard. „Gij die hier binnentreedt, laat alle hope varen”. De uitspraak van Dante is volkomen toepasselijk op deze campagnie. Officieel wordt de gestrafte tot twee jaar dienst bij deze afdeeling veroordeeld. Öf ze deserteren, hetgeen een zekeren dood beteekent, óf ze bezwijken door de ontberingen en het moordend klimaat. Nog geen 15 procent van de gestraften overleeft deze deportatie.

Op vier Februari van het vorige jaar, zoo ging de heer Wietsema voort, was onze militaire opleiding ten einde. In geforceerde marschen gingen we naar de hoofdstad van Marocco, Fez, waar we 42 dagen bleven omdat het Atlasgebergte was dichtgesneeuwd, zoodat we niet naar onze plaats van bestemming konden. Toen de weersomstandigheden gunstiger waren geworden begaf onze compagnie, die uit 457 man bestond, zich naar Ksar-es-Souk. Die tocht zal mij altijd in het geheugen blijven.

Een film-opname!

De eenige prettige afwisseling die ik in die 15 maanden heb ondervonden was het bezoek van een Fransche filmmaatschappij, die voor haar film „Sergeant X” (die in ons land nog niet is uitgebracht), opnamen nodig had voor het vreemdelingenlegioen. Toevallig stond ik bij den hoofdrolspeler Ivan Mousjoukin. Op zijn verzoek heb ik hem mijn tweede uniform geleend, zodat hij voor den duur der opnamen als een gewone legionnair gekleed was. Als aandenken kreeg ik een fraaie „centure bleue”. Deze groote zijden band liet Wietsema ons zien. Voor de diensten die wij als figurant hadden verleend kregen wij van de maatschappij een gratificatie. Maar ons soldij werd door het gouvernement daarvan afgehouden.

Ivan Mosjoukine speelde inderdaad de hoofdrol in de film Le Sergent X.
Echter deze film werd al in 1932 opgenomen.

Strijd tegen de Touaregh’s

De uiteindelijke standplaats van onze compagnie was post „Candre neuf”, van waaruit een veldtocht gemaakt moest worden tegen een bende van 900 opstandige Touareghs. Op onze vraag of in het Fransche gebied dan geen rust heerschte, antwoordde Wietsema dat dit officieel wel wordt beweerd, maar dat de werkelijkheid het tegendeel bewijst. Geregeld worden er overvallen door die zwervende stammen gepleegd en het lukt maar zelden ze gevangen te nemen. Ook in dit geval zijn zij steeds aan de greep van het legioen weten te ontkomen. Twee en een halve maand zijn we aan een stuk op marsch geweest, leden aan alles gebrek, vooral aan water, en we moesten dag en nacht op onze hoede zijn.
Van de oorspronkelijke compagnie die 453 man telde, bleef maar een klein gedeelte over.
De overigen waren gevallen door de nimmer falende schoten van de Touaregh’s of door uitputting omgekomen.
Het is namelijk regel dat uitvallers en zieken, voor zover ze niet tot de gegradueerden behoren, achter gelaten worden, en dan een onvermijdelijke dood tegemoet gaan. Verdedigen kunnen zij zich niet want alles: hun geweer, uitrusting en levensmiddelen wordt hun afgenomen. De opstandelingen kennen ook geen genade. Elke gevangene wordt onmiddellijk ter dood gebracht. Het omgekeerde is eveneens het geval. Ook het legioen — dat is een bevel — moet zich van de gevangenen ontdoen. Hard tegen hard, dat is de wet van de woestijn. Voor het meerendeel zijn deze benden met eigen gemaakte geweren bewapend, die oppervlakkig bezien wel overeenkomst met een lans hebben. Soms echter troffen de legionnaires bij een gevangen genomen Touaregh een modern geweer aan, eenmaal zelfs een geperfectioneerd machinegeweer. Naar alle waarschijnlijkheid komen deze door clandestiene wapenhandel in hun bezit.

Hoe de inlanders leven

Over het leven der inlanders deelde onze zegsman nog aardige bijzonderheden mede. Hygiène is niet hun sterkste zijde, hetgeen blijkt uit de gewoonte om een nieuwe burnous over de oude versleten aan te trekken. Die slijt dan verder aan hun lichaam op. Het is dan ook geen zeldzaamheid dat zij een laag kleeren (en vodden) aan hebben ter dikte van bijna 10 c.m. Het valt dus niet te verwonderen dat zij met allerlei ziekten zijn behept. Zeker 75 % van hen is niet gezond en, aldus deelde Wietsema mede, de kerngezonde, frissche, slanke figuren, die men dikwijls op films ziet, zijn in werkelijkheid wel inboorlingen, maar alleen zij die geciviliseerd zijn en b.v. op reisbureau* werken.
Op onze vraag hoe het mogelijk was dat hij, niettegenstaande zijn schotwonden niet achtergelaten werd, zeide de ex-legionnair dat hij toen reeds tot korporaal bevorderd was. Waaraan hij deze promotie te danken had is een duidelijk bewijs voor de eischen die aan het verleenen van een hoogeren rang zijn verbonden. Wij bevonden ons toen, zeide hij, voor een inlandsche vesting, Caslah Abriham el Kader, waarin een bezetting van 12000 „Arabes” lag. Onze opdracht was de sheik gevangen te nemen. Hel kasteel was feitelijk onneembaar. Na verloop van tijd was de voorraad drinkwater op. Toen ging het om: „er op of er onder”. De commandant vroeg vrijwilligers om een stuk uit de muur te laten springen, teneinde door deze bres in de vesting te kunnen komen. Alleen ik meldde mij in uiterste noodzaak aan. Gelukkig was het een stik donkere nacht, zoodat ik ongezien, gewapend met 12 staven dynamiet naar de muur kon kruipen. In een spleet stopte ik de ontplofbare stof, maar juist toen ik de lont wilde bevestigen kwam de maan door, waardoor de wachters op de muur mij in het oog kregen. De opzet scheen te mislukken. Ik liep echter haastig terug tot ongeveer 12 meter van de muur en schoot toen mijn revolver op de lading af. Men een oorverdoovend lawaai sprong de muur uit elkaar.
Mij vonden zij later op 30 meter afstand van de plaats met een hersenschudding, weggeslingerd door den luchtdruk. Door dit feit werd Wietsema bevorderd.


Na 15 maanden…. Tengevolge van een zenuwcrisis, ontstaan door het sloopende militaire leven en de eeuwige ondraaglijke spanning, werd hij naar Casablanca overgeplaatst. Tijdens het geneeskundig onderzoek gaf hij voor incapabel te zijn voor de dienst en zoo werd hij, na zeer strenge keuring, ongeschikt voor den dienst verklaard en uit het legioen ontslagen.
De zestiende Februari van dit jaar verliet Wietsema Afrika, stak naar Frankrijk over en werd op kosten van de Fransche regering naar de grens vervoerd.
Door België is hij weer in Holland gekomen, nu enkele dagen geleden.
Aldus het verhaal van den Hollandschen ex-legionnair, die op ons een zeer rustigen, betrouwbaren indruk maakte.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over