1956 De affaire der Nederlandse matrozen Hoen en Mulderij. Kamervragen over het Legioen

Motorkustvaartuig Jean E
Op 19 mei 1951 te water als NIAGARA.
In oktober 1955 JEAN-E (PFCN) voor N.V. Expeditie Bedrijf Frans Maas in Venlo.
In januari 1956 voor Enveloppenfabriek Koverto in Venlo.
[ Jean-E ]

25 januari 1956, Bayonne

Op woensdag 25 januari 1956 gingen Albert Mulderij, 23 jaar oud, en Gerrit Boudewijn Hoen, 18 jaar oud, beide opvarende van de coaster Jean E, in de Franse havenstad Bayonne van boord om te gaan passagieren.
Als de mannen niet aan boord terugkeren, worden o.a. de ouders geïnformeerd.
Kapitein Schuiling, de gezagvoerder stelt de Nederlandse consul en de politie op de hoogte van de verdwijning van de twee leden van zijn bemanning.
Vermoed werd dat beide zeelieden in handen waren gevallen van ronselaars van het Franse Vreemdelingenlegioen.
Deze gebeurtenis werd een week later opgepakt door de Nederlandse pers, die er zowel in landelijke als regionale dagbladen uitvoerig aandacht aan besteedde.
Alhoewel slechts vermoed werd dat de mannen, dienst hadden willen nemen of genomen hadden in het Vreemdelingenlegioen werd dit in de kranten als een feit aangenomen. Op 7 februari schreef o.a. het “Nieuwsblad van het Noorden” dat beide mannen zich in het “Hoofdkwartier van het Vreemdelingenlegioen” in Marseille bevonden.

Matrozen verdwenen van de Jean E
Twee Nederlandse jongens in hoofdkwartier van het Vreemdelingenlegioen

De 18-jarige G. B. Hoen uit Zwartsluis en de 23-jarige Mulderij uit Westzaan, beiden opvarenden van het motorkustvaartuig Jean E van de firma Koverto uit Venlo, bevinden zich momenteel in het hoofdkwartier van het Vreemdelingenlegioen in Frankrijk, het fort Ste Nicola te Marseille.
De vorige week kregen de ouders van matroos Hoen bericht, dat hun zoon niet aan boord van de Jean E was teruggekeerd na een bezoek aan Bayonne (Frankrijk), welke haven het schip toen aandeed. Ook Mulderij was niet aan boord teruggekomen.
Het vermoeden werd toen geuit, dat beide zeelieden in handen waren gevallen van ronselaars van het Franse Vreemdelingenlegioen.
Kapitein Schuiling uit Zuidlaren, de gezagvoerder van de Jean E, heeft, zo vernamen wij van de vertrouwensmakelaar van deze kustvaarder, de N.V. Wijnne en Barends te Delfzijl, de Nederlandse consul en de politie op de hoogte gesteld van de verdwijning van de twee leden van zijn bemanning.
Via de burgemeester van Zwartsluis werden pogingen aangewend om meer gewaar te worden en nader kwam aan het licht, dat de beide Nederlandse matrozen zich in het hoofdkwartier van het Franse Vreemdelingenlegioen, het fort Ste Nicola te Marseille bevinden.
De familie Hoen doet thans alle mogelijke moeite haar zoon terug te krijgen. „We hebben de overtuiging, onze zoon kennende, dat hij niet vrijwillig dienst heeft genomen,” aldus de heer en mevrouw Hoen.
Zij hebben reeds enkele malen naar fort Ste Nicola te Marseille geschreven, maar op de brieven is niet geantwoord, noch door de administratie van het Vreemdelingenlegioen, noch door de 18-jarige matroos.

[ Nieuwsblad van het Noorden 07-02-1956 ]

In een artikel uit het “Algemeen Dagblad” van een dag later stond vermeld dat de familie van Albert Mulderij bericht had ontvangen dat hij zich samen met Gerrit Boudewijn Hoen in Marseille bevond.

Caserne van de parachutisten van het 1er RPIMa in Bayonne

Het zal moeilijk zijn de jongens terug te krijgen
Geronseld voor Vreemdelingenlegioen

Nieuwsdienst Algemeen Dagblad

NAARDEN. — „De familie Hoen, wier achttienjarige zoon zo spoorloos is verdwenen, is zeer ongerust. U zult zich dat wel kunnen voorstellen. Hij was de jongste van het gezin en hoewel de knaap al dikwijls op een coaster heeft gevaren en dus wel gewend was om in het buitenland te vertoeven, geloven vader en moeder Hoen beslist dat hun zoon geronseld is.
” Dit deelde” ons de echtgenote van de burgemeester van Zwartsluis mee naar aanleiding van het plotseling verdwijnen van de achttienjarige Hoen en zijn vriend, de 23-jarige Mulderij uit Westzaan. De familie Hoen is daarom zo wanhopig, zo ging mevrouw De Koning verder, omdat de jongen met Kerstmis nog thuis was geweest en ook nog de verjaardag van zijn moeder half januari in Zwartsluis heeft meegevierd. Zij kennen hun zoon terdege.
De verhouding tussen ouders en kind was uitstekend en juist uit het feit dat zij geen enkel bericht van hun achttienjarige zoon hebben ontvangen, leiden de ouders af, dat de jongen moet zijn geronseld. Mijn man heeft onmiddellijk alle pogingen in het werk gesteld om opheldering over deze zaak te verkrijgen. Daartoe heeft hij zich in verbinding gesteld met het departement van buitenlandse zaken opdat er toch alles moge gebeuren om de jongen weer naar huis terug te brengen. Verder heeft mijn man zich in verbinding gesteld met een predikant te Parijs, die er al eens eerder in is geslaagd een soortgelijk geval op te lossen.

Naar Marseille

De predikant zou voor zijn pogingen om de jonge Hoen naar Nederland terug te krijgen iemand naar Marseille moeten sturen teneinde daar met de autoriteiten te spreken en er bovenal op te wijzen, dat de jongen volgens de Nederlandse wetten nog minderjarig is. U begrijpt, zo deelde de burgemeestersvrouw mede, hoe heel Zwartsluis meeleeft met dit tragische geval.

De familie uit Westzaan heeft bericht ontvangen, dat de 23-jarige zoon zich inderdaad in Marseille ophoudt en in gezelschap is van de jongeman uit Zwartsluis.
Hoewel mijn man als burgemeester er dus alle mogelijke moeite doet voor de familie, begrijpen wij dat het een vrij moeilijke kwestie is, de jongelui weer naar Nederland terug te doen keren.
Wij hebben naar aanleiding van dit geval ook nog een onderhoud gehad met de commissaris van politie, de heer J. Kallenborn, een expert op het gebied van de opsporing van minderjarigen. Commissaris Kallenborn heeft nl. eens een belangrijk referaat gehouden voor een groot gezelschap internationale politiedeskundigen over het terugbrengen van minderjarigen naar hun vaderland.
De heer Kallenborn deelde ons mede, dat het inderdaad uitermate moeilijk is om jongelui, die eenmaal voor het Vreemdelingenlegioen hebben getekend, naar hun vaderland terug te krijgen. Dit is, zo deelde de heer Kallenborn ons mede, een militaire aangelegenheid, waaraan de politie vrijwel niets kan doen indien de jongens eenmaal hun handtekening hebben gezet.
Alleen langs diplomatieke weg kunnen zulke kwesties worden behandeld.
Buitenlandse zaken houdt zich nu met de zaak bezig.

[ Algemeen Dagblad 08-02-1956 ]

Drie dagen later verschenen in de kranten de eerste resultaten van navragen bij het Vreemdelingenlegioen.
Gerrit Boudewijn Hoen zou zich niet bij het legioen hebben aangemeld.
Wel werd op basis van een brief van Albert Mulderij aan zijn familie duidelijk dat de twee mannen inderdaad van plan waren dienst te nemen in het Vreemdelingenlegioen.

Vreemdelingen legioen:
Pieter Hoen meldde zich niet aan

(Van een onzer verslaggevers) ZWARTSLUIS, 11 febr.

Nog steeds weet men hier niet zeker wat er gebeurd is met Pieter Hoen, de achttienjarige matroos, die op 31 januari zijn schip in de Frans haven Bayonne verliet, naar men vermoedt om zich aan te melden bij het Vreemdelingenlegioen.
Autoriteiten van het fort St Nicola in Marseille, het Franse hoofdkwartier van het legioen, hebben officieel verklaard, dat Pieter Hoen zich niet bij het legioen heeft aangemeld. De mogelijkheid bestaat nog steeds, dat de jongen zich heeft laten registreren onder een valse naam. Zoals men weet, zou de jongen Hoen zich samen met een 23-jarige collega, de matroos Mulderij uit Westzaan, dienst hebben genomen bij het Vreemdelingenlegioen.
Mulderij heeft zijn ouders een brief geschreven waarin hij van zijn plan vertelt, maar de ouders Hoen ontvingen van hun zoon helemaal geen bericht.
Voor hen was het een volkomen onverwachte mededeling, toen zij van de familie Mulderij vernamen wat er met hun zoon zou zijn gebeurd.
De Nederlandse ambassade in Parijs en de consul in Marseille zijn ingeschakeld in de pogingen iets naders omtrent de verblijfplaats van Pieter Hoen te vernemen en om eventuele pogingen in het werk te stellen de minderjarige jongen uit het Vreemdelingenlegioen te krijgen, indien hij zich daarbij heeft aangemeld.

[ Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant 11-02-1956 ]

Bayonne, Caserne de la Citadelle

Minder dan een week nadat de vermissing van de twee mannen uitvoerig in het nieuws kwam, komen ze, met een sensationeel ontsnappingsverhaal en een terugreis met hindernissen weer thuis.

13 februari 1956
Twee matrozen thuis. Gevlucht uit het Legioen

(Van onze correspondent) WESTZAAN, dinsdag — Met zijn 18-jarige kameraad Gerrit Boudewijn Hoen uit Zwartsluis is gisteravond de 23-jarige Westzaner Ab Mulderij teruggekeerd na een sensationele vlucht uit het Vreemdelingenlegioen te Marseille.
Door over een twintjg meter hoge muur van fort St. Nicolas te Marseille te klimmen, wisten zij te ontsnappen aan dé greep van het Legioen, waarmee zij bijna naar Algiers zouden zijn vertrokken. Volgens het relaas van Mulderij, die wij vanmorgen spraken, zijn beiden enige tijd geleden te Bayonne geronseld voor het legioen. „Vorige week donderdag kregen wij een kans om te ontsnappen, toen men had geblazen voor de maaltijd,” vertelde Muderij. „De aandacht van de wachtposten verslapte even, wij wisten de touwtrap te bemachtigen en daarmee wisten wij, tezamen met een Italiaan, over de twintig meter hoge muur om het fort te komen”.
Na dit angstige avontuur ging de Italiaan zijns weegs. Mulderij en Hoen trokken naar Bayonne. Zij bemachtigden wat burgerkleding en gingen toen te voet en liftend door Frankrijk naar de Belgische grens, aldus het verhaal van de Westzaner.
Na zwerftochten door met sneeuw bedekte bossen bereikten zij België.
In Zeebrugge kregen zij geld van een Nederlandse kapitein.
Langs de kust en gebruik makend van ijsschotsen in een zeearm, kwamen zij over de Belgisch- Nederlandse grens.
Van Vlissingen af reisden zij met de trein naar hun woonplaatsen terug

[ Het Parool 14-02-1956 ]

De “Nieuwe Leidsche Courant” besteed op 16 februari 1956 nog een kwart krantenpagina, met foto, aan het verhaal waarvoor Gerrit Boudewijn Hoen in zijn ouderlijk huis werd geïnterviewd.
Hij komt zoals ze schrijven maar “langzaam op verhaal”.

Nieuwe Leidsche Courant | 1956 | 16 februari 1956 | pagina 9

15 februari – 7 maart 1956, Kamervragen

Ondertussen had deze gebeurtenis ook de aandacht van de politiek gekregen en stelde een kamerlid schriftelijk vragen over wat aangeduid werd als
“ronselen voor het Franse vreemdelingenlegioen van de Nederlandse matrozen G. B. Hoen en A. Mulderij”
Deze kamervragen en de antwoorden die daarop kwamen werden ook gepubliceerd door verscheidene dagbladen, echter door een aanzienlijk kleiner aantal dan die eerder berichtten over de verdwijning.

Maatregelen gevraagd tegen ronselen voor vreemdelingenlegioen

DEN HAAG, donderdag. — Het Tweede-Kamerlid jhr. mr. G. A. M. J. Ruijs de Beerenbrouck (KVP) heeft aan de minister Beyen, Luns en Staf schriftelijk vragen gesteld over het, ronselen voor het Franse vreemdelingenlegioen van de Nederlandse matrozen G. B. Hoen en A. Mulderij. Hij verzoekt inlichtingen over de wijze waarop deze twee jongens eventueel tegen hun wil zijn aangenomen voor deze buitenlandse strijdkrachten.’ Is de regering bereid ten krachtigste bij de Franse regering te protesteren tegen dergelijke methoden? Ten slotte vraagt hij:. Is de regering bereid een Frans-Nederlandse overeenkomst na te streven, waarbij aan Nederlanders, die voor het vreemdelingenlegioen tekenen, gelegenheid wordt geboden binnen vierentwintig uur voor een Nederlandse consulaire vertegenwoordiger een verklaring af te leggen, dat zij vrijwillig in deze strijdkrachten dienst nemen, bij gebreke waarvan de Franse regering zich verbindt aanvankelijk tot stand gekomen verbintenissen als nietig te beschouwen? Mocht een dergelijke regeling naar het oordeel der bewindslieden niet binnen het kader van het bereikbare gelegen zijn, zijn zij dan subsidiair bereid, een overeenkomst met betrekking tot Nederlanders, die nog niet aan hun dienstplicht hier te lande voldaan hebben, na te streven?

[ Het Parool 16-02-1956 ]

Dienstneming in Franse Vreemdelingenlegioen


DEN HAAG, 9 mrt. — Het Tweede Kamerlid de heer Ruijs de Beerenbrouck heeft onlangs in verband met dienstneming in ’t Franse Vreemdelingenlegioen door een tweetal Nederlanders enkele schriftelijke vragen voorgelegd aan de ministers van Buitenlandse Zaken, zonder portefeuille en van Oorlog en Marine. De minister van Buitenlandse Zaken en de minister zonder portefeuille, mede namens de minister van Oorlog en van Marine, hebben thans het volgende antwoord: Gebleken is, dat de koopvaardijmatrozen
Hoen, Gerrit, Boudewyn, geboren 19 januari 1938 te Zwartsluis, en
Mulderij, Albert, geboren 14 juli 1932 te Assendelft,
van hun schip, de Nederlandse kust vaarder „Jane 1”, te Bayonne zijn gedrost. In de avond van 25 januari 1956 vervoegden z\j zich in zwaar beschonken toestand bij de kazerne „La Citadelle”, aldaar, en gaven te kennen bij ’t Vreemdelingenlegioen te willen dienst nemen. Wegens de benevelde toestand waarin zij verkeerden, werden zij weggezonden. De kazerne „La Citadelle” is geen speciaal depot van het Vreemdelingenlegioen. De volgende morgen meldden zij zich opnieuw, waarop zij in de kazerne werden toegelaten. Op 1 februari 1956 liepen zij daaruit weg. Zij keerden op 13 februari 1956 op eigen gelegenheid in hun woonplaats terug. Uit bovenstaand relaas blijkt reeds voldoende, dat zij niet geronseld zijn. Bij de ondervraging in Nederland verklaarde een van hen, dat zij reeds tevoren over aanmelding bij het Vreemdelingenlegioen tezamen overleg hadden gepleegd. Deze Nederlanders zijn niet aangenomen voor dienstneming bij genoemd legioen. De aanneming geschiedt eerst door het tekenen van het definitief contract te Marseille, kort voor de verscheping naar Afrika. Hoen en Mulderij zijn in het geheel niet te Marseille geweest.

Hoen is nog niet voor dienstplicht ingeschreven, daar een dergelijke inschrijving in verband met zijn leeftijd nog niet kon plaatsvinden. Op hem rusten derhalve tot nu toe nog geen verplichtingen ten aanzien van de dienstplicht. Mulderij is voor de dienstplicht ingeschreven voor de lichting 1952. Op grond van de resultaten van zijn keuring voor de dienstplicht is hij bestemd tot buitengewoon dienstplichtige en hij zou dus slechts tot werkelijke dienst kunnen worden verplicht in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden. Volgens de desbetreffende Franse wettelijke bepalingen geschiedt aanmelding voor dienstneming by ’t Vreemdelingenlegioen uitsluitend op voet van vrijwilligheid. Derhalve is van de Franse regering niet te verwachten, dat zij bereid zou zijn een overeenkomst te sluiten, wel ke ervan uitgaat, dat aanmelding anders dan vrijwillig zou kunnen plaatsvinden. Bij de demarches, welke de regering sinds 1945 heeft ondernomen in alle gevallen, waarbij een al dan niet minderjarige Nederlander dienst nam bjj het Vreemdelingenlegioen is gebleken, dat de Franse regering niet bereid is ter zake enig soort overeenkomst te sluiten.

[ Nieuwsblad van het Zuiden 09-03-1956 ]

Een vergelijking met de officiële kamerstukken laat zien dat de krantenberichten vrij letterlijk de inhoud van deze stukken over namen.

VRAGEN van de heer Ruijs de Beerenbrouck verband met dienstneming in het Franse Vreemdelingenlegioen door een tweetal Nederlanders. (Ingezonden 15 februari 1956.)

ANTWOORD van de heren Beyen, Minister van Buitenlandse Zaken, en Luns, Minister zonder Portefeuille, mede namens de heer Staf, Minister van Oorlog en van Marine. (Ingezonden 7 maart 1956.)

1. Is het waar, dat de koopvaardijmatrozen G. B. Hoen en A. Mulderij te Bayonne geronseld zijn voor het Franse Vreemdelingenlegioen, doch betrekkelijk kort nadien vluchtende de Nederlandse grens hebben weten te bereiken?

Gebleken is, dat de koopvaardijmatrozen Hoen, Gerrit Boudewijn, geboren 19 januari 1938 te Zwartsluis, en Mulderij, Albert, geboren 14 juli 1932 te Assendelft, van hun schip, de Nederlandse kustvaarder „Jane I”, te Bayonne zijn gedrost. In de avond van 25 januari 1956 vervoegden zij zich in zwaar beschonken toestand bij de kazerne „La Citadelle”, aldaar, en gaven te kennen bij het Vreemdelingenlegioen te willen dienst nemen. Wegens de benevelde toestand, waarin zij verkeerden, werden zij weggezonden. De kazerne „La Citadelle” is geen speciaal depot van het Vreemdelingenlegioen. De volgende morgen meldden zij zich opnieuw, waarop zij in de kazerne werden toegelaten. Op 1 februari 1956 liepen zij daaruit weg. Zij keerden op 13 februari 1956 op eigen gelegenheid in hun woonplaats terug. Uit bovenstaand relaas blijkt reeds voldoende, dat zij niet zijn geronseld. Bij de ondervraging in Nederland verklaarde een van hen dat zij reeds tevoren over aanmelding bij het Vreemdelingenlegioen te zamen overleg hadden gepleegd.

2. Is het waar, dat deze Nederlanders in een toestand van verdoving, feitelijk tegen hun wil, aangenomen zijn voor deze buitenlandse strijdkrachten, waarvan het gebruik in de huidige tijdsomstandigheden doorlopend aanzienlijk levensgevaar met zich kan brengen?

Deze Nederlanders zijn niet aangenomen voor dienstneming bij genoemd legioen. De aanneming geschiedt eerst door het tekenen van het definitieve contract te Marseille, kort vóór de verscheping naar Afrika. Hoen en Mulderij zijn in het, geheel niet te Marseille geweest.

3. Kunnen de bewindslieden, indien de vragen 1 en 2 bevestigend moeten worden beantwoord, mededelen, of hier sprake was van Nederlanders, die alsnog hier te lande hun militaire dienst moesten verrichten, zodat de vervulling daarvan eventueel — bij het slagen van de gebleken opzet — door een onzer bondgenoten in het Noord-Atlantisch Pact onmogelijk zou zijn gemaakt?

Hoen is nog niet voor de dienstplicht ingeschreven, daar een dergelijke inschrijving in verband met zijn leeftijd nog niet kon plaatsvinden. Op hem rusten derhalve tot nu toe nog geen verplichtingen ten aanzien van de dienstplicht.
Mulderij is voor de dienstplicht ingeschreven voor de lichting 1952. Op grond van de resultaten van zijn keuring voor de dienstplicht is hij bestemd tot buitengewoon dienstplichtige en hij zou dus slechts tot werkelijke dienst kunnen worden verplicht in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buiten- gewone omstandigheden.

4. Zijn de Ministers bereid een diepgaand onderzoek te laten instellen naar de omstandigheden, waaronder dit dienstnemen bij het Vreemdelingenlegioen heeft plaatsgehad, en menen zij niet aanvankelijk, dat het de schijn heeft, dat hier eerder sprake was van mensenroof dan van een normale recrutering?

Zie beantwoording van vraag 1.

5. Is de Regering, bij bevestigende beantwoording van de tweede vraag, bereid in verband met het hier opnieuw apert gebleken misbruik, alsmede op grond van vroegere gevallen, ten krachtigste bij de Franse Regering te protesteren tegen dergelijke methoden, ten einde zoveel mogelijk tegen te gaan, dat nog meer Nederlanders in de toekomst slachtoffer worden van dergelijke ronselaarspraktijken?

Zie beantwoording van vragen 1 en 2.

6. Is de Regering met name bereid een Frans-Nederlandse overeenkomst na te streven, waarbij aan Nederlanders, die voor het Vreemdelingenlegioen tekenen, gelegenheid wordt geboden binnen vierentwintig uren voor een Nederlandse consulaire vertegenwoordiger een verklaring af te leggen, dat zij vrijwillig in deze strijdkrachten dienst nemen, bij gebreke waarvan de Franse Regering zich verbindt aanvankelijk tot stand gekomen verbintenissen als nietig te beschouwen?

Volgens de desbetreffende Franse wettelijke bepalingen geschiedt aanmelding voor dienstneming bij het Vreemdelingenlegioen uitsluitend op voet van vrijwilligheid.
Derhalve is van de Franse Regering niet te verwachten, dat zij bereid zou zijn een overeenkomst te sluiten, welke ervan uitgaat, dat aanmelding anders dan vrijwillig zou kunnen plaatsvinden.

7. Mocht een dergelijke regeling naar het oordeel der bewindslieden niet binnen het kader van het bereikbare gelegen zijn, zijn zij dan subsidiair bereid, een overeenkomst met betrekking tot Nederlanders, die nog niet aan hun dienstplicht hier te lande voldaan hebben, na te streven?

Bij de démarches, welke de Regering sinds 1945 heeft ondernomen in alle gevallen, waarbij een al dan niet minderjarige Nederlander dienst nam bij het Vreemdelingenlegioen, is gebleken, dat de Franse Regering niet bereid is ter zake enig soort overeenkomst te sluiten.

Vragen over het Legioen

DEN HAAG, 10 maart. De Franse regering is niet bereid enige overeenkomst te sluiten met betrekking tot dienstneming van Nederlanders bij het Vreemdelingenlegioen. Dit is de Nederlandse regering reeds verschillende malen gebleken. De Fransen stellen zich op het standpunt dat dienstneming in het legioen uitsluitend op basis van vrijwilligheid geschiedt, zodat van hen ook niet te verwachten is, dat zij zullen voelen voor een overeenkomst, welke ervan zou uitgaan dat dergelijke dienstneming anders dan vrijwillig zou plaats vinden.
Dit heeft minister Staf geantwoord op vragen van het katholieke eerste kamerlid Ruys de Beerenhrouck.
De heer Ruys had deze vragen gesteld in verband met de affaire der Nederlandse matrozen Hoen en Mulderij, die vorige maand in Nederland terugkeerden na uiteen Franse kazerne gevlucht te zijn, waar zij zich voor het legioen hadden gemeld. De indruk van de heer Ruys was, dat de jongelui geronseld waren toen zij in een staat van verdoving verkeerden. Hij had derhalve gevraagd of de regering bereid was met Frankrijk tot een regeling te komen, die de vrijwilligheid van het dienstverband zou vaststellen, b.v. door een verklaring ten overstaan van een Nederlands consulair ambtenaar.

Beide matrozen hebben zich echter vrijwillig gemeld voor het legioen, nadat zij bij een eerste poging daartoe wegens dronkenschap niet in de kazerne waren toegelaten, aldus minister Staf.

[ Dagblad voor Noord-Limburg, 12-03-1956 ]

Resume

Uitvoerig was het Vreemdelingenlegioen begin 1956 in Nederland weer eens in het nieuws geweest in verband met ronselpraktijken. In dit geval het ronselen van twee jonge mannen, waarvan er één volgens de Nederlandse wet zelfs nog minderjarig was.
Achteraf bleek dat de mannen zelf het plan opgevat hadden om dienst te nemen.
Uit de beschikbare gegevens is niet helemaal duidelijk of ze uiteindelijk niet geschikt werden bevonden voor dienst in het Legioen of dat hun “ontsnapping” uit de caserne in Bayonne de daarvoor in werking gezette procedure onderbrak.
Eenmaal terug in Nederland had de jongste moeite uit te leggen wat er precies gebeurd was. Wellicht nog meer om aan zijn ouders en familie uit te leggen waarom hij dienst had willen nemen in het Legioen.
Wat dit mogelijk nog moeilijk maakte was dat alle aandacht over hun verdwijning zelfs tot kamervragen had geleid.

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over