De verroeste ketel van het Vreemdelingenlegioen

Op 7 maart 1939 verscheen er in “Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië” het volgende artikel over het museum van het Franse Vreemdelingenlegioen in Sidi bel Abbés.

De verroeste Ketel van het Vreemdelingenlegioen
Het eere-museum van Sidi-bel-Abbés


In Januari had weer de jaarlijkse herdenking plaats in Sidi-bel-Abbès van den slag bij Cameroen (30 April 1863). Op dien dag wordt altijd een bezoek gebracht aan het museum van het Vreemdelingenlegioen. Eenmaal in het jaar vindt in de Vienot-kazerne in Sidi-bel-Abbès het groote feest-appèl van het Vreemdelingenlegioen plaats.
Het dient ter nagedachtenis aan den slag bij Cameroen, waar op 30 April 1863 de nog slechts 62 man sterke 3de compagnie van het 1ste bataljon 12 uren lang tegenover een troep van meer dan 2.000 man stond. De vijand verloor 300 doden en 200 gewonden; van het legioen bleven in het geheel 6 man in leven. De laatste die viel, was de Poolse korporaal Morzicki. Toen men hem beval, zich over te geven, vuurde hij zijn laatste twee schoten af. Het volgende ogenblik zonk hij, door een kogelregen doorboord, op den grond neer.

Deze geschiedenis vormt den inhoud van de korte toespraak van den commandant tijdens het jaarlijkse feest-appèl van het Legioen. Daarna leest hij het legerbericht uit die dagen voor. Het klinkt als een gedicht van Homerus:
„Zij waren met minder dan 60 man en stonden tegenover een geheel leger vijanden. De grote overmacht moest overwinnen. De Fransche soldaten verloren het leven, doch niet den moed op dezen 30sten April 1863.”

Een kort commando: „Rompez!” (Indukken!). Het appèl is beëindigd.
Tot de herdenking van den dag van Cameroen behoort een bezoek aan de „eerezaal” van het museum van het Legioen. In lange rijen zijn hier de aandenkens opgesteld aan den dag van roem: vaandels, sabels, buitgemaakte tenten van oproerige sheiks, uniformen, medailles, trofeeën van allerlei soort.

Op een ereplaats staat een oude, gedeukte, tinnen theeketel. Deze is zodanig toegetakeld, dat men zijn oorspronkelijke vorm nog maar nauwelijks kan waarnemen. Van binnen is hij bedekt met een laag bruinrood patina.
Niemand heeft ooit geprobeerd om dit edelroest te verwijderen. Zij geeft den ouden ketel een onbetaalbare waarde, want dit patina is eigenlijk geronnen mensenbloed — het bloed van den voormalige bezitter van dezen ketel, een oude, arme Arabier.
De geschiedenis van deze theeketel werd tot nu toe nog niet neergeschreven; zij is het mooiste heldendicht in de meer dan honderdjarige geschiedenis van het vreemdelingenlegioen.

MAROC, Marchand de thé

De eigenaar van den ketel viel in het gevecht bij Taza in het jaar 1925. Hij heette Ben Hassin en voerde den bijnaam „Chabani de grijsaard.” Hij leefde als bedelaar en stierf als held, redde door zijn dood een hele afdeling van het legioen het leven en ontving na zijn dood het Kruis van het Eerelegioen.
Ben Hassin behoorde tot de „Souk”, d.i. een groep Arabische handelaren, die de troepen op hun marschen volgen, om de legionnairs tabak, alcohol en dergelijke te verkopen.
Hij was reeds oud en mager als een skelet en zag er als het enigszins kon nog vuiler uit dan de overige Arabieren, doch op zijn borst schitterde een lintje van een militaire medaille.
De meeste legionnairs dachten, dat hij dit ergens had gevonden, want niemand kon zich deze haveloze figuur voorstellen als een gewezen soldaat.
Zijn enig bezit was een oude theeketel, welke hij aan een touw om zijn hals droeg. lederen morgen voorzag hij zich op de een of andere manier van water, brouwde zijn drank en schonk deze in de bekers van de legionnairs. „Flouss” (geld) nam hij niet aan, want dat hield hij voor een uitvinding van Satan (een vrij juiste opvatting). Maar de legionnairs behandelden hem volgens de oude spreuk van hun troepen: „Vergeld kwaad met groter kwaad, goed met iets veel beters” en deelden hun brood, hun wijn en hun tabak met hem.
Toen een afdeeling van het legioen in April 1925 zuidwaarts naar Taghsoed marscheerde om zich met de troepen van Fez en Meknès te verenigen, sloot Ben Hassin zich bij hén aan.
Bij Taza ontdekten de soldaten na een marsch van vele dagen door de waterloze woestijn in den nacht van den 30 sten April een “Qued”, een bron. Toen zij deze genaderd waren en hun kookgerei er mede wilden vullen, sprongen achter naburige heuvels opstandige Arabieren tevoorschijn. Verschillende legionnairs zonken neer onder de sabelhouwen.
Schoten kraakten. De troep geraakte in verwarring en vluchtte na enkele minuten in een paniek weg. Toen trok de bataljonscommandant zijn sabel, sprong temidden van zijn terugwijkende manschappen en riep: „Legionnairs! Gaat gij terug? Schaamt gij u niet, den vijand in het bezit te stellen van de ontzielde lichamen uwer kameraden?”
De troep herstelde zich, kwam bijeen en ging tot den aanval over; na een verbitterden strijd werden de opstandelingen teruggedreven.
Toen de strijd ten einde was, droeg men op baren drie zwaargewonden naar de snel geïmproviseerde verbandcommissie: een kapitein, een jonge luitenant en een korporaal. Een wonder had hen gespaard voor een zekeren dood. Zij waren ingesloten door een sterke afdeling opstandigen, toen Ben Hassin, de oude, havelooze handelaar, op wien niemand acht sloeg, als een Berserker 6 Arabieren na elkaar neersloeg en den verrasten opstandelingen, die in het donker dachten plotseling tegenover een versterking te staan en verward wegvluchtten, hun gevangenen ontrukte.
Ben Hassin had het transport van zijn drie beschermelingen naar de hulpcommissie begeleid en stond er bescheiden bij, toen de officieren de geschiedenis van hun redding vertelden. Op zijn borst schitterde de militaire medaille. Plotseling floot een kogel. In dezelfde seconde glimlachte Ben Hassin. Hij dacht, dat een legionnair achter hem van enthousiasme in de lucht had geschoten. De volgende seconde zonk hij neer. Men richtte hem op, doch het was al te laat; de laatste, goed gerichte kogel van een opstandeling had hem in den rug getroffen.
De officieren en legionnairs ontblootten hun hoofd. Toen nam de bataljonscommandant zijn eigen Kruis van het Eerelegioen van zijn borst, boog zich over den doode en bevestigde het eereteeken op de vuile burnoes. Aan den hals van den doode hing een oude, gedeukte ketel. De hand van Ben Hassin hield hem krampachtig vast. Het bloed van den ouden Arabier was erin gevloeid. De commandant maakte hem zelf los van den hals van den gestorvene en gaf toen den kapitein en tegenwoordige regimentscommandant Maire bevel, den ketel in de eerezaal van Sidi-bel-Abbès te plaatsen.

Vanaf dien tijd staat de oude, gedeukte, met bloed bevlekte theeketel op zijn ereplaats, en geen legionnair loopt hem voorbij, zonder eerbiedig het hoofd te ontblooten…

Maire Albums Photos

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over