ROLOFF, Max 1869

Max Hermann Roloff trad in Nederlandsche Dienst bij de koloniale troepen op de 15e Juli 1895.
Aangezien Max Roloff twee maal dienst nam komt hij voor in twee Stamboeken.

Stamboekregistratie 1891 – 1899

In het eerste Stamboek die de periode van 1891 tot 1899 omvat werd hij als volgt geregistreerd:

Folionummer : 37489
Doorlopende nummer : 16903
Algemeen stamboeknummer in Indië : 42670

In dit stamboek is ook een verwijzing opgenomen naar het Stamboek waarin zijn twee dienstperiode is geregistreerd: “Later S/39957“.

Namen en Voornamen

Roloff, Max Hermann

Namen der ouders, geboorteplaats, datum van geboorte, laatste woonplaats en signalement


Vader Jean
Moeder Marie Reuckert
Geboren te Mannheim / Duitschl /
den 25 November 1869
Laatst gewoond te in franschen Dienst
Bij zijne aankomst bij het korps lang 1.65 Meter.

Aangezicht ovaal
Voorhoofd laag
Oogen blauw
Neus gewoon
Mond rond
Kin Spits
Haar blond
Wenkbrauwen idem
Merkbare teekenen a/d Rechterhand

Waar – hetzij binnen of buitenlands – en wanneer in dienst getreden ; omschrijving van het aangegaan akkoord, en de verdere militaire loopbaan

Fransche dienst

Bij het 1e Regt Etranger van 1 December 1891 tot 31 Mei 1895 het laatst als Korporaal.
[Opmerking, diende zijn contract voor 5 jaar dus niet uit]

Nederlandsche dienst

Den 15e Juli 1895 vrijwillig geëngageerd als soldaat voor zes jaren bij de koloniale troepen zoowel in als buiten Europa, ingaande op dato met f 200 handgeld.
Behept met niet hinderlijke verstijving van het IIIe rechter metacarpo-phalangeaal gewricht.

Fourier Inf.
den 26 Sepe 1899 het paspoort met c.v.g.g. in Nederlandsch Indië toegestaan wegens plaatsvervanging 28 Sepe 1899 Batavia

Bijgewoonde veldtochten, bekomen wonden, uitstekende daden; wanneer en op welke wijze afgegaan

In Algiers van 5 December 1891 tot 22 februari 1894 en van 28 januari 1895 tot 20 mei 1895.
In Senegal/Soudan van 22 februari 1894 tot 27 Januari 1895.
Den 28e Juni 1893 aan de rechterhand ten gevolge van een steek van een palmtak, eene wond.

Opmerkingen

Wed. Roloff geb: Maria Reukert te Usedom prov. Pommeren /Duitschl./

Aan die Koningin doorgezonden rekest om vergunning tot het dragen van de Franse Koloniale medaille met de gesp “Senegal et Soudan” 8/24-98
Vergunning verleed bij KB van 6 October 1898 no 62 […]

Bij Koninklijk besluit vergunning verleend tot het dragen van de Médaille Coloniale

Bij Koninklijk besluit van 6 October 1898 n°. 62 is aan den korperaal der infanterie van het leger in Nederlandsch-Indië M. H. Roloff, vergunning verleend tot het dragen van de Fransche koloniale medaille met den gesp Senegal en Soedan.

This image has an empty alt attribute; its file name is MC-gesp-Senegal-et-Soudan.jpg
Fransche koloniale medaille met de gesp „Senegal et Soudan”

De gesp “Senegal et Soudan” werd op 22 februari 1896 ingesteld.
Opmerking: vanuit het onderzoeksterrein van de phaleristiek is interessant te zien dat Max Roloff de toekenning van de Franse koloniale medaille met de gesp “Senegal et Soudan” toch ontving ondanks dat hij de Franse dienst al bijna een jaar verlaten had en al tot de Nederlandse dienst was toegetreden.

1899 Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen

Nog voordat Max Roloff de militaire dienst had verlaten nam hij een positie aan bij het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

In de notulen van de algehele en directievergaderingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, komt de naam van Roloff tweemaal voor.
De eerste keer bij Augustus vergadering gehouden op Dinsdag 25 Juli 1899:

“Alsnu wordt overgegaan tot de benoeming van den beambte, onder den titel van amanuensis en daarvoor gekozen de Heer Max Roloff, europeesch fourier bij het 10e Bataillon Infanterie, 5e Compagnie te Weltevreden, en wel met ingang van den eersten Augustus aanstaande.


De tweede en tevens laatste keer bij de Directievergadering van Maandag 16 October 1899:

“De President 1°. Brengt in herinnering het reeds bij rondschrijven aan de Directieleden medegedeelde ontslag, verleend aan den amanuensis M. Roloff. Aangezien ter vergadering blijkt, dat alle aanwezigen bekend zijn met de redenen, die tot het bedoelde ontslag hebben geleid, wordt niet verder daarbij
stilgestaan, doch aanstonds overgegaan tot de keuze van een opvolger.

Of dit ontslag voor Max Roloff de reden is geweest om weer in militaire dienst te gaan is niet bekent.

Stamboekregistratie 1899 – 1905

Na op 26 september 1899 uit dienst te zijn gegaan trad Max Roloff op 29 december 1899 weer dienst bij de koloniale troepen.

Folionummer : 39954
Doorlopende nummer : 24471
Algemeen stamboeknummer in Indië : 52499

Den 29e December 1899 vrijwillig geëngageerd als Fourier voor zes jaren bij de koloniale troepen zoowel in als buiten Europa, ingaande op dato met f 200 handgeld […]

1901 Desertie

Op 21 februari 1901 verscheen er in De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad, het volgende bericht over Max Roloff:

De fourier Roloff, van het 4e depót-bataljon te Fort De Kock, die met een maand verlof te Batavia vertoefde, heeft aan zijn compagnies-commandant medegedeeld, dat hij naar Singapore is gedeserteerd.

KNIL Sectie bergartillerie te Fort de Kock
[ COLLECTIE_TROPENMUSEUM ]

Opmerking: Deze desertie is niet vermeld in het betreffende Stamboek.

1903 “Valschheid in geschriften”

Twee jaar later kwam Max Roloff weer in het nieuws, deze keer omdat hij werd verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan “valschheid in geschriften”. De locomotief berichte hierover op 23 april 1903 al volgt:

Door een militaire patrouille werd in het hótel Wilhelmina in Gang Patjenongan, (Batavia) waar hij gelogeerd was, gearresteerd de fourier Roloff, die zich met verlof te Batavia bevindt. Deze militair wordt verdacht zich te hebben schuldig gemaakt aan valschheid in geschriften, schrijft de J.-bode. Hij heeft nl. gepoogd zich in het genoemde hótel crediet te verschaffen door den eigenaar een brief te overhandigen, valschelijk onderteekend met den naam van den heer Zeilinga, een der beide directeuren van de Nederlandsch-Indische Escompto maatschappjj, waarin deze de toezegging deed zijn hotelrekening over April te zullen betalen.

1903 Voor de Krijgsraad

Voor deze daad moest Max Roloff voor de krijgsraad komen.

De krijgsraad te Weltevreden veroordeelde den fourier M. H. Roloff tot twee jaren militaire gevangenis, drie geldboeten, elk van f 50, en degradatie, ter zake van valschheid ineen onderhandsch geschriften het desbewust gebruik maken daarvan, het laatste twee malen gepleegd, onder verzachtende omstandigheden. [ De locomotief 13-07-1903 ]

De krijgsraad te Weltevreden veroordeelde den europ. fourier Roloff, stb.no. 52449, van het 4e depotbataljon te Fort de Kock, aan wien tot het afleggen van het grootambtenaarsexamen 3 maanden verlof naar Batavia werd verleend, wegens valschheid in een onderhandsch geschrift en het desbewust gebruik maken daarvan tot 2 jaren militaire gevangenis en 3 geldboeten, iedere groot f 50 [Sumatra-bode 15-08-1903 ]

Opmerking: Deze veroordeling is niet vermeld in het betreffende Stamboek.

Dr. Max Roloff ?

Wel staat vermeldt dat:

De GG verzoekt inlichtingen omtrent een door R. verkregen doctorsbul. Geantwoord dat daaromtrent niets bekent is v. 8 Juni 1903 No 60.

1905

Voor de Krijgsraad

Weer twee jaar later moest Max Roloff wederom voor de Krijgsraad te Weltevreden verschijnen. Deze gebeurtenis is wel als volgt geregistreerd in het Stamboek:

9 mei 1905 voor den krijgsraad te Weltevreden: was in hechtenis.
Bij sententie v/h H M H dd 14 Juli 1905 ingaande op die datum veroordeeld tot vervallenverklaring van den militairen stand twee jaar gevangenis en 2 geldboeten van f 300 bij wanbetaling te vervangen door 45 etmalen gevangenis voor elke boete, wegens “oplichting twee mallen gepleegd” 9 augustus ter executie gelegd.

Deze veroordeling verscheen als volgt in “Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië”:

b. Roloff, Stb. no. 52449, Europeesch fuselier, beschuldigd de Padangsche Handelmaatschappij te hebben opgelicht voor een totaal bedrag van f 500. Na beraadslaging verklaarde de krijgsraad de aan den beklaagde ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en verwees hem tot de straf van één jaar gevangenis, te vervangen door militaire detentie van gelijken duur en tot de betaling eener geldboete van f 300, subsidiair li/2 maand detentie, met vervallenverklaring van den militairen stand.[ Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië 29-05-1905 ]

Opmerking: De in de krant gepubliceerde straf bedroeg de helft van de in het Stamboek aangegeven opgelegde straf.

Aangezien Max Roloff niet langer militair was werd hij naar Nederland gestuurd om daar in een civiele gevangenis zijn straf te ondergaan.

In het Stamboek staat geregistreerd :

Komt terug per Koning Willem II om 2 jaar tuchthuis en gevangenisstraf te ondergaan, Justitie verzocht hem naar de gevangenis over te brengen.


Amsterdam Leeuwarden


Op 13 november 1905 kwam Max Roloff in Amsterdam aan.
Een dag later op 14 november 1905 werd hij ingeschreven in Leeuwarden, waar hij zijn straf uit moest zitten in de bijzondere Strafgevangenis Leeuwarden. Hij werd ingeschreven als gevangene nr. 3591.
Als misdrijf: oplichting 2x gepleegd

Als onderdeel van zijn signalementregister werd Max Roloff gefotografeerd.

Max Hermann Roloff in 1905, op 36 jarige leeftijd

Gevangenis in Glas

Stadsarchief Amsterdam te Amsterdam, Veroordeelden
Deel: 842, Periode: 1917, Amsterdam, archief 5225, inventaris­num­mer 842, 25 november 1869, Veroordeelden

1907

Op dit register staat o.a. vermeld dat hij op 14 Juli 1907 ontslagen werd,
Op 12 October 1907 werd hij uitgeschreven uit het bevolkingsregister van Leeuwarden.
Als bestemming werd Parijs opgegeven.

[ Bron: AlleFriezen te Leeuwarden, Bevolkings­register
Bevolkingsregister 1876 – 1904, Bron: boek, Deel: 4827, Periode: 1876-1904, Leeuwarden, archief 1002, inventaris­num­mer 4827, Bijzondere strafgevangenis 1900-1919 ]

1916 Artikel over Onlusten in Djambi “vol van kwaadaardige en onzinnige beweringen”

Negen jaar later, tijdens de Eerste Wereldoorlog, kwam Max Roloff weer in het nieuws, dit keer niet alleen in de Nederlands Indische kranten maar ook in Nederland zelf. Aanleiding was een artikel wat dat hij als Dr. Max Roloff gepubliceerd had met de titel “Die Unruhen in Niederländisch-Indien”.

Die Unruhen in Niederländisch-Indien
Von Dr. Max Roloff (Breslau)
Frankfurter Zeitung 26 september 1916

Max Roloff schreef o.a.

Of de opstand in Djambi te wijten is aan de propaganda van de Sarekat Islam, kan ik op dit «ogenblik nog niet vaststellen” […] „De hoofdoorzaak is in elk geval de economische achteruitgang óf stilstand der meest betrokken provincies op Java en Sumatra. De gedwongen “koffiecultuur, de openbare heerendiensten, de door de Regeering gesanctioneerde uitbuiting door Europeesche plantage arbeit waardoor de voor de bebouwing van rijst bestemde grond aan de suikerindustrie wordt toegewezen (met het gevolg daarvan: hongersnood), de chineesche woekeraars, waartegen de inlander niet beschermd wordt […]. „Een zoo vlijtige en spaarzame bevolking als die van Java en Sumatra verdient een betere behandeling”, heeft vaak genoeg de vroegere minister van Koloniën en latere gouverneur-generaal Idenburg gezegd; doch men wilde verdienen! Een batig slot! was de strijdkreet van de meerderheid der bij de koloniën belanghebbende Hollanders. De bovenmatig hooge belastingen, welke de inlandsche bevolking zijn opgelegd, en die steeds meer gruwelijke (grausamer) gestrengheid worden geïnd, zijn de oorzaak dat een Sarekat Islam , werd opgericht, en indirect is dat ook de oorzaak van den opstand in Djambi.”

In de Nederlandse pers was er veel aandacht voor het artikel en werd er zeer verontwaardigd op gereageerd.

Een Duitsch oordeel over den opstand in Djambi.
Dr. Max Roloff uit Breslau wijdt in de Frankfurter Zeilung een artikel aan de onlusten in Djambi, vol van kwaadaardige en onzinnige beweringen […]

[ De nieuwe courant 26-09-1916 ]

Mogelijk om te verkopen niet als neutraal te worden gezien, werd de kritiek gericht op de schrijver van het artikel Max Roloff.

De schrijver over Djambi in de “Frankf. Ztg.”
Wij lezen in de “N.Ct.” de volgende bijzonderheden over den levensloop van dr. Max, Hermann Roloff, den man van het artikel in de “Frankf. Ztg.” waarop wij de aandacht vestigden.
Dr. Roloff is 25 November 1869 in Liegnitz geboren, diende van 1891-1893 bij de tweede matrozen-divisie te Wilhelmshafen, daarna twee jaren bij het vreemdelingenlegioen in Algiers.
[ Dit komt niet overeen met de gegevens in het Stamboek ]
Het jaar 1895 vond hem in Indië bij ons koloniale leger, waar Roloff het tot onderofficier heeft gebracht.
In 1903 heeft hij het examen gedaan voor ambtenaar in de Indischen talen.
Voor de Korintji-expedite was hij belast met onderzoeken in Korintji en in het Djambische, waartoe zijn kennis van het Arabisch hem bijzonder geschikt maakte.
In 1905 kwam hij voor den krijgsraad wegens nabootsing van de handtekening van een der toenmalige directeuren van de Escompto-Mij, den heer Zeilinga, Bij de instructie van deze zaak, of vroeger reeds kreeg men gegronde vermoedens, dat Roloff voor Engelse regering spioneerde op Sumatra en er hadjis opzette tegen het Nederlandsch gezag, Toen hij gevat werd, stond hij op het punt naar Singapore te gaan. Deze vermoeden zullen wel oorzaak zijn geweest, dat het vonnis door den krijgsraad uitgesproken , zoo zwaar was: 2 jaar en 90 dagen, Nu had men gelegenheid om hem uit Indië te doen verdwijnen en in ons land, wij meenen in de strafgevangenis te Leeuwarden zat Roloff zijn straf uit.
Hier te lande wilde hij eerst doorgaan voor een Franschman , wat zijn buitengewone talenkennis vergemakkelijkte, maar hij werd ontmaskerd.

[ De nieuwe courant 30-09-1916 ]

Men bleef verder graven in het verleden van Max Roloff en enkele dagen verscheen de volgende aanvulling:

Van andere zijde verneemt het blad nog iets over zijn Indische carrière.
Roloff was in de jaren tusschen 1901 en 1905 fourier bij het L. H. 17e bataljon te Fort de Kock. Hij kreeg toen veelmalen verlof en is in verschillend afdeelingen van de toenmalige residentie Padangsche Bovenlanden in meer op inlandsche dan op Europeesche kleding in de negariën gesignaleerd. Zijn zwerftochten, trokken de aandacht van de verschillende besturende ambtenaren, te meer, omdat gezegd werd, dat genoemde militair in uriën aan de rituele gebeden van de. Moslimische bevolking deelnam en hoog bij van zijn bijzondere vriendschap met dr. Snouck Hurgronje te Koeta Radja.
Of hij dit rechtens deed zou enkel kunnen blijken uit erkenning van de zijde van dr. Snouck . Maar dat hij toen ten tijde als adviseur voor Arabische en Mohammedaansche van het Nederlandsch ïndische p.euieiit, spwykt onze zegsman beslist. Van Fort de Kock is de fourier Roloff naar Batavia overgeplaatst.
Hiermede wordt te niet gedaan de bewering van de „Frankf. Ztg.”, dat dr. Max Roloff nr van de Nederlandsch-Indische gedurende 13 jaar is werkzaam gels aan te nemen, dat f toeritert;;do in’opdracht van 0 zwerftochten in do Padangsche Bovenland -l’J d,

Prof. Snouck Hurgronje deelde aan den Leidschen correspondent van de „Nieuwe Ct.” mede, dat hij Roloff indertijd, toen deze fourier was, heeft geholpen aan de betrekking van klerk of amanuensis bij de verzamelingen van het Bataiasdh Genootschap te Batavia. Dit is de eenige burgerlijke betrekking die hij in Ned.-Indië heeft bekleed.
In geen geval was hij dan ook adviseur voor Arabische en Mohammedaansche zaken van het Ned.Indische gouvernement.
Meermalen heeft Roloff zich in Indië aan valschheid in geschrifte of oplichting schuldig gemaakt. Ten slotte is hij er in gevlogen, met het bekende gevolg, dat hij tot een zware straf werd veroordeeld. Misschien zou toen een onderzoek naar zijn geestvermogens een andere wending aan het strafproces hebben gegeven, waardoor hij niet in een gevangenis, maar in een inrichting voor psychisch absormalen zou zijn terechtgekomen.
“Want uit tal van feiten toch zou kunnen blijken dat Max Roloff niet in de eerste plaats was een gelukzoeker, maar iemand met een abnormalen, men zou haast kunnen zeggen misdadigen aangiet is hem in Duitschland gelukt in de laatste jaren verschillende artikelen van zijn hand in goed bekende tijdschriften geplaatst te krijgen. Dit neemt niet weg dat er ook in Duitschland zijn die met het verleden van M. Roloff op de hoogte zijn. Eenige jaren na zijn terugkeer in Duitschland, toen, mij bleek dat hij zijn oude misleidingen weer trachtte voort te zetten, heeft de prof. verschillende zijner vrienden daar te lande omtrent hem ingelicht.

[ Algemeen Handelsblad 02-10-1916 ]

De snelle en verontwaardigde reacties leiden ook tot onjuistheden over de geschiedenis van Max Roloff die naderhand gerectificeerd moest worden

Naar aanleiding van eene opmerking in de Frankfurter Zeitung over den schrijver van het artikel over Djambi in dat blad, merkten wij op, dat bedoeld schr. M. Roloff van 1893 tot 1908 nimmer in dienst van het Ned.-lnd. gouvernement is geweest. ,
Dit moet nu worden gerectificeerd indien dr. M, Roloff identiek is met zekeren Roloff, die omstreeks 1901 tot 1906 als fuselier in de Padangsche Bovenlanden was geplaatst. Deze fuselier was een oud-student van de hooge school te Straatsburg en heeft in genoemd tijdvak, daartoe in staat gesteld door intróductie-brieven voor verschillende bestuursambtenaren in het binnenland van Sumatra gereisd.
In de Deutsche Geogr. Blatter XXXI, 15, verscheen een artikel van M. Roloff over “Die Menangkabau Malaien auf Sumatra”.
De mogelijkheid bestaat dat dr. Roloff als fuselier de Djambi-expeditio werkelijk heeft medegemaakt en desniettegenstaande, na zoovele jaren, een smet werpt op ‘t vaandel, dat hij eertijds diende.

Max Roloff een soort Duitse Lawrence of Arabia

De oud-legionair, ex-KNIL en veroordeelde oplichter Max Roloff ging na zijn vrijlating uit de gevangenis in Leeuwarden zeer waarschijnlijk terug naar Duitsland waar hij ging werken als o.a. journalist.
Zeven jaar later bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij benaderd door de Duitse Militaire Inlichtingen Dienst vanwege zijn bijzondere kennis van Arabische talen en de Mohammedaanse cultuur.
Ook strekte het feit dat hij zich uitgaf als oud leerling van Prof. Snouck Hurgronje tot aanbeveling.
Max Roloff zou op een ambitieuze missie gaan. Hans Humann de Marine Attaché in Constantinople voorzag Max Roloff , die onder de dekmantel van pelgrim naar Mekka (hajj) zou reizen, van 200.000 gouden Marken. Het plan was dat Max Roloff in september 1914 vanuit Rotterdam op een Nederlands paspoort naar Nederlands Indie zou reizen. In Sumatra zou hij zich vermommen als Moslim, net op tijd om aan boord te gaan van een Hejaz schip met andere Indonesische hajjis. De eerste dag van de bedevaart naar Mekka was in 1914, 20 oktober. Het is niet duidelijk of Max Roloff ooit in Mekka is geweest. Aangenomen wordt dat hij vanuit Duitsland verzonnen rapporten over zijn reis opstuurde naar de Militaire Inlichtingendienst.
Het idee was dat hij informatie in zou winnen over de mening van andere Mekka pelgrims over hun de Europsche oorlog en propaganda zou maken voor Duitsland, Hajji Wilhelm and het starten van een heiliger oorlog (jihad) tegen de Entente mogendheden, uitgeroepen door de Ottomaans Sultan Caliph.
Prof. Snouck Hurgronje zou deze jihad later aanduiden als “jihad made in Germany”

1916 De brief van Professor Snouck Hurgronje over Max Roloff

Aangezien zijn naam herhaaldelijk genoemd was in de “affaire Roloff’s” zag hij zich schijnbaar genoodzaakt stelling te nemen. Hij schreef daarom volgende brief aan de „N.R.Ct.”:

De uit „De Nieuwe Courant” overgenomen mededelingen omtrent Max Roloff ( naar aanleiding van zijn lasterlijk geschrijf over ons optreden in Djambi in de „Frankf. Zeit.”) zijn niet in alle opzichten juist, en om het ware licht op de beteekenis van Roloff’s schrijverij te doen vallen, is bovendien eenige aanvulling wenschelijk. Ik geef die hier, voorloopig alleen ten aanzien van hoofdzaken; mocht het noodig blijken, dan zal ik uitvoeriger worden.

1899
Roloff besloot in 1899 zijn eerste verblijf in Nederlandsch-Indië; ongeveer zes jaren tevoren was hij als soldaat daar gekomen, en als fourier werd hij uit zijn eerste dienstverband ontslagen. Zoowel te Riouw als te Batavia lukte het hem, met sommigen zijner chefs in intiemere persoonlijke aanraking te komen, en van dezer weer aanbevelingen te krijgen aan anderen, van wie hij hoopte, dat zij hem zouden steunen in het streven om zijne kennis te vermeerderen en zoo te geraken tot verbetering zijner maatschappelijke positie. Hij heeft dien steun in de ruimste mate gevonden. Al maakte zijn persoon geen bijzonder aangenamen indruk de naar omstandigheden wisselende romantische verhalen, die hij omtrent zijn verleden opdiste, wekten medelijden; al bleek zijn ontwikkeling gebrekkig, zijn schijnbaar, ernstig streven om op eerlijke wijze zich naar boven te werken; bewoog velen om hem naar vermogen van dienst te zijn.
Dat ik in bijzondere mate zijn dupe werd, had zijne oorzaak hierin, dat hij langen tijd voorwendde, zich voor de Christelijke zending onder de Mohammedanen van het Verre Oosten te willen bekwamen en dus leiding zocht voor de studie van den Islam. Hij beweerde te Riouw in aanraking te zijn men met te Singapoera werkende, vertegenwoordigers der te Berlijn gezetelde vereeniging voor zoodanige zending en uitzicht te hebben op eenen werkkring hetzij bij dat of bij een ander, Amerikaansch instituut van denzelfden aard, wanneer hij tonen kon, iets meer van den Islam te weten dan tot dusver het geval was. Ik verschafte hem gelegenheid, van de bibliotheek van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen gebruik te maken, leende hem zelf boeken, en stond hem dikwijls te woord.

Weldra gaf Roloff te kennen, dat zijne vocatie voor de Christelijke zending hem niet belette, voorlopig gaarne elke andere werkzaamheid te willen aanvaarden, waartoe zijne capaciteiten hem in staat stelden. Een oogenblik was er sprake van, dat hij belast zou worden met vertalingen in het Fransch voor de „Annales du Jardin Botanique” van Treub, maar de proefneming leerde, dat hij met de Fransche spelling op meer dan gespannen voet stond en van Franse zinbouw niet het minste begrip had; eene uitkomst, die kwalijk paste bij het relaas, dat hij mij omtrent zijn verleden had gedaan en waartoe eene bijna voltooide opleiding tot Fransch marine-officier te Toulon behoorde, die ten slotte door zijn met vele tranen betreurde wangedrag haar einddoel had gemist.

In 1898 werd hij als assistent aan de verzamelingen van het Bataviaasch Genootschap, in de eerste plaats aan de boekerij, verbonden, tegen eene belooning. waarvan geleidelijke stijging in uitzicht werd gesteld naar mate van toeneming zijner prestaties. Het duurde niet lang, of Roloff stelde zijne beschermers bitter teleur door verschillende oneerlijke praktijken, waaronder ook toen reeds documenten vervalsing, met het doel om zich geld te verschaffen. Het bestuur van het Genootschap zag na rijp beraad af van het uitlokken eener strafvervolging, vooral uit clementie met den man, aan wiens volle toerekenbaarheid twijfel rees. Hij werd zonder meer ontslagen, op voorwaarde, dat hij de kolonie onmiddellijk zou verlaten.
Sinds dien tijd, sedert 1899 dus, heb ik aan alle pogingen van Roloff om de persoonlijke aanraking met mij te hernieuwen, weerstand geboden, ofschoon hij mij tot in 1912 bleef vervolgen met smeekbrieven en toezending van allerlei gedrukten, die mij van zijn verdere levensloop enigszins op de hoogte hielden.
[ Deze zijn bewaard gebleven in zijn nalatenschap. Brieven van M. Roloff aan Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936) Or. 8952 A: 869 ]

De barmhartigheid van, het bestuur van het Bataviaasch Genootschap bleek evenzeer misplaatst te zijn geweest als het vroeger ia Roloff’s leugens gestelde vertrouwen.
Na ongeveer een jaar in Europa te hebben doorgebracht bedacht hij, dat zijn formeel normale ontslag uit den Indischen militairen dienst hem den weg tot reëngagement openliet, en weldra verscheen hij opnieuw als fourier in het leger.
Tot de vele buitensporigheden, waaraan hij zich in deze tweede periode van zijne militaire loopbaan schuldig maakte, behoorde een uitstapje naar Singapore, waartoe hij een der vele verloven misbruikte, die hij onder allerlei voorwendsels wist te verkrijgen. [1901]

Uit de gevangenis te Weltevreden ontving ik toen van hem een schrijven — waaruit ik voor het eerst vernam, dat hij weer in lndië was — met het verzoek om mijn invloed te zijnen gunste aan te wenden, opdat hij slechts als te laat teruggeleid verlofganger, en niet als deserteur, mocht worden gestraft. Ik legde dezen brieven ter zijde, maar vernam later toevallig, dat ook deze zaak weder de voor Roloff gunstige wending genomen had. Zelfs wist hij daarna een langdurig verlof naar Batavia te verkrijgen dat hij benutte om de stoutste dwaasheid uit te halen die hij in Indië begaan heeft. Hij richtte een verzoekschrift aan den gouverneur-generaal om kosteloos de lessen aan de Afdeeling B van het toenmalige gymnasium Willem III te mogen volgen om zo tot ambtenaar bij het binnenlandsch bestuur te worden opgeleid. Natuurlijk moest daarbij, afgezien nog van andere bezwaren, de vraag rijzen, hoe iemand in Roloff’s omstandigheden, zelfs al werd hem de gelegenheid geschonken, ooit tot het ambtenaarsexamen zou worden toegelaten daar hiervoor een diploma van met goed gevolg afgelegd eindexamen van een gymnasium of van eene hoogere burgerschool wordt vereischt.
Roloff verklaarde echter in zijn request dat hij gedurende het jaar dat tussen zijn beide verbijven in lndië verlopen was, te Straatsburg in de philosophie was gepromoveerd op eene desertatie over den invloed van Plato op de Mohammedaansche wijsbegeerte (i), dat hij het doctorsdiploma vooralsnog nietkon overleggen een daar hij dit aan de Koningin had gezonden als bijlage bij een verzoek om dispensatie van den zoeven genoemden eindexameneische.
Dit verzoekschrift, werd om advies in handen gesteld achtereenvolgens van het legerbestuur en van het curatorium van het gymnasium Willem III, tot welks leden ik destijds behoorde.
In afwachting van de beschikking op zijn rekest bleef Roloff teBatavia, waar hij weder allerlei ongeoorloofde middelen in het werk stelde om zich het nodige geld te verschaffen. Onderwijl verspreidde hij in kringen, die hij voor zulke onzin toegankelijk waande, het gerucht, dat de regeering hem tot mijn opvolger als adviseur voor Inlandsche en Arabische zaken had bestemd en hem daarom in de gelegenheid wilde stellen om op buitengewone wijze het ambtenaarsdiploma te verwerven. Tot de praktijken, waardoor hij aan geld trachtte te komen, behoorde ook de vervalsching van het document met de handteekening van een bekend financier, waarvan het bericht in „De Nieuwe Courant” gewaagde. Eindelijk kwam het dan tot een strafrechtelijk onderzoek en kwam tevens de valschheid van al de bovengenoemde pretenties van Roloff aan het licht.
Na zijn ontslag uit de strafgevangenis te Leeuwarden, in 1907, schreef Roloff mij herhaaldelijk berouwvolle brieven, waarin hij o. a. zijn voornemen te kennen gaf om als pelgrim naar Mekka te reizen, en daarna zijn hadjititel te gebruiken als middel om invloed te erlangen ten bate der christelijke zending onder de Mohammedanen. Nog later verklaarde hij dit voornemen voor eene dwaasheid, naar hij hoopte, de laatste, waaraan hij zich zou schuldig maken.
Intusschen had hij de vrijmoedigheid om mij nu en dan uitknipsels uit Duitsche dagbladen toe te zenden, waarin verslag gedaan werd van voordrachten van „Herr Schriftsteller” Roloff over onderwerpen betreffende de Islam, de Jong-Turken, enz., enz. Van Roloff kon dit mij niet meer verwonderen, maar eenigszins vreemd deed het mij toch aan, dat men zich in Duitschland door zulk een landgenoot zóó liet duperen. Wel was het hem indertijd gelukt, mijzelf en vele anderen met mij tot vertrouwen in en medelijden met zijn persoon te misleiden maar voor een ernstig kenner van het een of ander had ik hem nooit aangezien, en die rol had hij ook tegenover mij nooit trachten te spelen.
1910
In het jaar 1910 kwamen zijne onverdroten mij toegezonden levenstekens uit Bulgarije, waar hij in een of andere relatie moet gestaan hebben tot de Duitsch-Christelijke zending onder de Mohammedanen. Met door Roloffs hand geschreven adressen ontving ik dan uit Constantinopel exemplaren eener Christelijk Turksche ‘courant, en eindelijk… eene gedrukte verlovingskaart van Max Roloff, professor aan de Universiteit te Berlijn (!), met eene Bulgaarsche dame. Hieruit alleen kan men reeds bevroeden, dat deze Bulgaarsche zwendelpenode niet lang kon duren; Roloff keerde weldra tot zijne landgenooten terug, en introduceerde zich nu bij verschillende Duitsche oriëntalisten als mijn oud-leerling en wie weet als wat nog meer.
Sommige Duitsche collega’s wonnen naar aanleiding van die bezoeken bij mij inlichtingen in, die ik beantwoordde met eene zeer korte mededeeling en vermaning tot voorzichtigheid. Mondeling heb ik sindsdien eenige mij bevriende Duitsche vakgenooten de voornaamste mij bekende biographische bijzonderheden betreffende Max Roloff medegedeeld, hoofdzakelijk in 1912, toen een congres verscheidenenen hunner te Leiden samenbracht.
Of Roloff tijdens zijn tweede verblijf in Nederlandsch-Indië aan krijgsverrichtingen in Krintji heeft deelgenomen, kan ik niet zeggen; dit zal gemakkelijk nagegaan kunnen worden. Zeker is het, dat hij nooit enig examen in inlandse talen heeft afgelegd en dat hij gedurende zijn verblijf in lndië ook geen kennis van het Arabisch heeft bezeten dan zover men die door lectuur van Europeesche boeken in den Islam kan opdoen. In Krintji zou overigens zulke kennis van generlei praktisch nut geweest zijn. Van speciale opdrachten of ambten, die talenkennis vereischten, is ten aanzien van Roloff natuurlijk nooit sprake geweest.

ln de laatste jaren heb ik mij meermalen afgevraagd, of ‘t eigenlijk niet mijn plicht werd, in het openbaar althans de wetenschappelijke wereld tegen Roloff te waarschuwen. Immers vooral na de Bulgaarse periode zag ik telkens weer, hoe in Duitschland redacties van gunstig bekende periodieken, zowel van algemene als van wetenschappelijke aard, zich leenden tot het publiceren van artikelen van deze onbevoegde hand, en hoe hij erin slaagde in dagbladen als vraagbaak over Oostersche questies aan het woord te komen. Men behoeft slecht deel III van het door bekende Duitsche geleerden geredigeerde tijdschrift “die Welt des Islams” (Berlin, 1915) in de hand te zien en de zes bladzijden na te zien, waarnaar in den index op dat deel onder den naam Roloff vermeld wordt, om zich ervan te overtuigen, met hoeveel succes deze ondanks al het gebeurde onder de Duitsers zijn rol weet te spelen. Ofschoon de Berlijnsche hoogleraar Hartmann, eerste voorzitter van de „Gesellschaft”, die dit tijdschrift uitgeeft, reeds meer dan vier jaar geleden door mij van Roloff’s verleden omstandig op de hoogte gesteld werd, geeft „Die Welt des Islams” op bladz. 92 van den geciteerden jaargang zonder commentaar een bericht over Roloff’s bedevaart naar Mekka in 1914 uit de “Leipziger Neueste Nachrichten” weder. Gesteld, dat Roloff die reis inderdaad , gedaan heeft, hetgeen men natuurlijk op zijn eigen verzekering, evenmin gelooven mag als dat hij in 1900 te Strassburg is gepromoveerd of dat hij in 1910 professor aan de universiteit te Berlijn is geweest, dan nog moest een deskundige de onwaarde van zijn reisverslag dadelijk zien uit zijne mededeling, dat het aantal pelgrims 32.000 bedroeg, waarvan 7000 uit Nederlandsch-Jndië, terwijl uit gepubliceerde officiële gegevens vaststaat, dat alleen de Nederlandsch-Indische pelgrims in 1914 het getal van 32.000 overschreden hebben. Ziet men zulke dingen, leest men hoe een Stuhlmann in zijn werk ..Der Kampf um Arabien” in vollen ernst Roloff als autoriteit citeert, hoe Roloff’s naam tijdens den oorlog in steeds meer Duitsche couranten, en tijdschriften als medewerker compareert, zijne brochures met die van normale menschen in ééne verzameling worden uitgegeven, dan vergaat ons de lust om de menschen tegen hun eigen domheden te beschermen, en dan vraagt men zich onwillekeurig af, of zoveel gemis aan kritische zin ook tot de gevolgen van de oorlogspsychose gerekend moet worden.
Want, nog eens, wanneer Roloff als geleerde of als deskundige op enig gebied zijne rol wil spelen, dan wordt hij door een eenigszins critischen blik na eenige oogenblikken onverbiddelijk ontmaskerd. Als mensch kan hij onder zekere omstandigheden langer ook verstandigen misleiden, maar de wijze waarop hij bedriegt, maakt toch altijd een spoedige ontgoocheling waarschijnlijk.
Roloff heeft zelfs na alle ontmaskeringen aanspraak op deernis. De man, die aan den gouverneur-generaal een rekest indiende, gegrond op de absurde ‘pretentie van een te Strassburg verworven doctoraat, ofschoon hij wist, dat dit rekest in mijne handen komen zou en dat ik van deze leugen zelfs geen oogenblik dupe kon wezen; die mij uit Bulgarije een verlovingskaart toezendt met een titel, waarvan hij weet, dat ik bij het eerste lezen de valschheid constateer; die telkens, wanneer hij met veler hulp en eigen inspanning een weg gevonden heeft, waarlangs hij een begeerd doel hereiken kan, onmiddellijk afdwaalt naar poelen en moerassen van ongerechtigheid; die man schijnt mij een belangwekkend studio-object voor den criminalist psycholoog, maar ik zou niet gaarne geroepen worden over hem een oordeel uit te spreken.
Nu hij echter de hem door gebrek aan kritische zin in Duitsche kringen van geleerden; litteratoren en journalisten gegeven spreekplaatsen gaat misbruiken om het land, waar hij met weldaden overladen werd, te belasteren; nu een in Duitschland als ernstig beschouwd dagblad zonder voorafgaand onderzoek plaats verleent aan zijne absurde verzinsels omtrent het optreden der Nederlandsche koloniale regeering in Djambi, nu meende ik mij niet langer te moeten onttrekken aan het onverkwikkelijke werk, van het ophalen dezer treurige herinneringen.
Max Roloff is en blijft eer een voorwerp van medelijden dan van ergernis. Onze ergernis geldt daarentegen de redactie van een voor serieus doorgaand dagblad, dat klakkeloos lastertaal opneemt, waarvan de onwaarheid gemakkelijk te constateren ware geweest, terwijl de onbetrouwbaarheid van den zegsman bij het eerste onderzoek aan den dag zou zijn gekomen.
Bedenkt men daarbij, dat Duitschlands bondgenoot Turkije indertijd de verspreiding van pamfletten heeft toegelaten of in de hand gewerkt, waarin alle Mohammedanen onder Europeesch gezag, met name ook die van den Indischen Archipel, tot moord en doodslag van hunne overheersers werden aangezet, dan ware in een geval als dit — al staat het voor ons vast, dat de opstand in Djambi van dat misdadige pamflet niet het gevolg is geweest — wat meer bezonnen discretie te verwachten geweest van eene Duitsche dagblad-redactie, die aanspraak maakt op de achting van hare lezers.
[ Algemeen Handelsblad 03-10-1916 ]

Türken und Armenier. Auteur: M Roloff Uitgever: Berlin : Die Hilfe, 1915.

1952

In 1952, na het overlijden van Max Roloff nam de Kanselarij der Nederlandsche Orden zijn medaille aan.

Bronvermelding:
Nationaal Archief, Registratie onderscheidingen
Kanselarij der Nederlandse Orden, 1815-1993, Den Haag, archief 2.02.32

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over