Zeven jaar in het fransche vreemdelingenlegioen. Een brochure van Hans Luteijn, deel 1.

Mijn zevenjarige diensttijd en ontvluchting uit het Fransche Vreemdelingenlegioen

Inleiding


De inleiding van dit boekje heb ik ontleend uit het bekende boek van mijnheer v.d. Duijn, getiteld: In het Legioen. Hieronder volgt de geschiedenis van het Legioen:

Het Legioen werd in het jaar 1831 onder Louis Philippe gevormd uit allerlei onrustige en ongure elementen, nadat de Belg, Baron de Boëgard, met het oog op de verliezen van het Fransche leger in den strijd om Algerië, dit had voorgesteld.
Vierduizend avonturiers, misdadigers, deserteurs enz. uit alle deelen der wereld gaven aan den oproep gehoor om naar N.-Afrika te komen.
In 1834 was dit aantal reeds tot 5600 man aangegroeid. Toen leende Louis Philippe zijn Legioen uit aan Koningin Christina van Spanje voor de som van 800.000 fl., een som die evenwel nooit betaald werd. Maar in den strijd tegen de Carlisten werden van de 4000 man niet minder dan 3500 gedood, terwijl de overige 500 uitgeput en verhongerd naar hun N.-Afr. garnizoen terug keerden.
Hier evenwel had het Legioen zeer te lijden onder de wraakzucht der inboorlingen die de zware nederlaag der El Uffia, in April 1832, wilden wreken. Maar bijna geheel werd het uitgeroeid in den strijd tegen Abd El Kader in 1835.
Steeds opnieuw kon het Legioen op sterkte worden gebracht. Er waren altijd wel levens-schipbreukelingen, die een plaats in het Legioen begeerden. Trouwens, ‘t was bekend, dat het legerbestuur ten opzichte van het Legioenmateriaal niet kieskeurig was.
Het Legioen vocht overal; steeds weer opnieuw werd het naar de meest gevaarlijke plaatsen gezonden.
Enkele wapenfeiten mogen hier worden genoemd.
In 1840 werd tegen Abd el Kader gevochten.
In 1854 werden twee Regimenten naar de Krim gezonden.
In 1859 werd gestreden in den Italiaanschen oorlog, bij Magenta.
Twee jaar, van 1862 tot 1864, had het Legioen rust.
In het laatste jaar echter werd de troep opnieuw georganiseerd en aan den ongelukkigen Keizer Maximiliaan van Mexico meegegeven, om diens troon te dienen.
In den Fransch-Duitschen Oorlog van 1870-’71 streed het Legioen bij Orleans en werd het, na het sluiten van den Vrede, gebruikt tegen de Commune.
In 1883 vocht het Legioen in het verre Oosten Tonkin;
in 1892 onderwierp het Dahomey aan Frankrijk;
in 1895 werd Madagascar veroverd.
En nadat, na de Conferentie van Algeciras, het Sultanaat van Marokko onder Fransche bescherming was geplaatst, moesten de Legionnairs ontelbare malen dienst doen, om de onwillige stamhoofden tot rede te brengen.
En ten slotte plukte het Legioen niet alleen in den grooten oorlog van 1914-18 nieuwe lauweren,
maar ook wist het Abd-el-Krim, den grooten aanvoerder der Rifkabylen, te onderwerpen.


In Parijs was ik als boekhouder werkzaam in een hotel, toen een gast mij inviteerde om een avond door te brengen in Montmartre. Wij zijn in Montmartre geweest en toen ik, na eenige glazen wijn gedronken te hebben, mij even terugtrok en even later weer terug kwam en nog een glas wijn dronk, voelde ik mij buitengewoon opgewekt en vatte ik alles van de lichte kant op. Van die vier of vijf glazen wijn kon dit niet zijn. Ik was al 2 jaar in Frankrijk en dus aan den wijn gewend. Even later voelde ik mij willoos en toen wist ik niets meer.
Den daarop volgenden morgen werd ik in een kazerne wakker.

Ik had voor 5 jaar in het Vreemdelingenlegioen geteekend. Ik wilde de kazerne verlaten, doch dat was ten eenenmale uitgesloten. Men liet mij mijn handteekening zien en ik moest wel erkennen, dat het van mij afkomstig was. Hoe ik ook sprak, het hielp niets. Ik kwam voor een dokter die mij direct goedkeurde en werd met ± 80 andere,,slachtoffers” naar Marseille getransporteerd.
Hier kwam ik op het Fort St. Jean, alwaar reeds eenige honderden jongelui op de boot wachtten, die hen naar Oran zou brengen. De meesten onder hen waren Duitsch. Ik was de eenige Hollander.
We werden in een groote slaapzaal gebracht. Stroozakken lagen op den grond en het krioelde er van de wandluizen. Hier maakte ik kennis met een Engelschman. Hij kwam uit Liverpool en was van huis weggeloopen. De jongen was eerst 16 1⁄2 jaar. Eerst had men hem niet willen aannemen, doch toen hij, na driemaal vragen, antwoordde dat hij 18 jaar was, werd hij aangenomen. Kinderen te gebruiken als oorlogsmateriaal is werkelijk niet ,,algemeen”, en kan alleen verwacht worden van een volk, dat zich ,,La grande nation” noemt.
Men behoeft geen papieren te toonen als men teekent. Elke naam is goed, doch het lag te lezen op de jongen zijn gezicht, dat hij nog een kind was. Daarvoor behoefde hij geen pas te laten zien. Ik vroeg hem mee te gaan naar de cantine. Toen ik met mijn protegé binnenkwam, kwam er iemand op mij toe en vroeg of ik mijn overjas wilde verkoopen.
In Sidi Bel-Abbes, het hoofddepôt van ‘t Legioen, moet het toch afgegeven worden en daar betalen de Joden er maar eenige franken voor. Hij zei:,,Ik heb afgedaan. Verwond, kunnen zij me niet meer gebruiken, dus ik ben nu burger. Ik geef je er 25 francs voor. Voor 40 frane kwamen we tot een acccord. Ik inviteerde mijn kleinen vriend op chocolade en wat gebak. Dan zou het,,kind” immers in zijn element zijn. Beter hem chocolade te geven dan een geweer!
Opeens werd de deur opengegooid en een kerel met een van wijn paars gezicht, kwam binnen. Met een groote vloek als begeleiding, beval hij de mannen om te verzamelen en aardappelen te gaan schillen. De meesten onder ons hadden geen mes bij zich. Dat was mijn eerste kennismaking met den dienst. Doch dat was kinderspel en was tevens noodig. Iedereen moest eten. Daarom werd door degene die geen mes hadden, met de staart van een lepel geschild. Toen een paar jongens, naar den zin van den korporaal te langzaam schilden, en ze even later voor den luitenant moesten komen, werden ze met 5 dagen cachot bestraft.
Natuurlijk is een strenge tucht in zoo’n leger noodzakelijk, doch ook hier zouden kleinigheden door de vingers gezien kunnen worden. De jongens werden opgesloten in den toren van het fort, die geen licht en weinig lucht doorlaat. Tweemaal per dag mochten ze onder toezicht van een Senegalees met een bajonet op ‘t geweer, een kwartier buiten loopen. Mij dunkt dat de misdaad die ze begaan hadden, zulk een behandeling alleszins motiveerde.
Na het werk werd,,Rompe” (inrukken) geblazen, doch niemand mocht het fort verlaten. De meesten legden zich neer op de stroozakken; anderen gingen in de kantine hun leed verdrinken in dien vuilen wijn, ale ,,pinard” genoemd wordt en die nooit een druif gezien heeft, doch met alcohol en wijnsteen gemaakt wordt. Dronken zijn van zulk goedje is precies als geradbraakt worden. Ik heb het éénmaal ondervonden, doch het was ook de laatste maal. Nooit meer heb ik de vuiligheid aangeraakt.

Zes dagen bleef het détachement op het fort. Toen, op een namiddag, gingen wij op transport naar Oran. Den volgenden dag, des morgens arriveerde het détachement te Oran en werden wij naar het kleine depôt van ‘t Legioen gebracht. In tegenstelling met het fort St. Jean, was hier alles even zindelijk en het eten was er best. Ieder moest bij den coiffeur komen, en deze meedoogenlooze,,Figaro” sneed ook mijn haardos af. Zulks is noodig, daar het ongedierte er welig tiert.
Toen allen bij den coiffeur geweest waren ging het naar het station en toen met de trein naar Sidi-Bel-Abbes, het hoofddepôt van het Legioen. Wij werden opgewacht door een ,,eerewacht”, die ons insloot en zoo ging het naar de kazerne, waar wij om acht uur aankwamen.
Wij werden in het gebouw van de Instructie Comp. No. 2 ondergebracht. Ik viel als een zak op een bed. De jonge Engelschman had zijn bed naast dat van mij. Den volgenden morgen werd ik met een zwaar hoofd en moede leden wakker, maar er was geen tijd om daarover te denken. De reveille was nog niet uitgeblazen, toen een stem bulderde:,,Debout les morts” (Opstaan, de dooden). Eenige oude soldaten kwamen binnen, en iedere ,,nieuwe”, kreeg een broek, schoenen en jas naar zijn hoofd gegooid. Het passen werd onderling gedaan. Inmiddels was er een ander gekomen met koffie zonder melk. Een koffie, zooals alleen een kok van ‘t Legioen zij maken kan. Booze tongen, die overal zijn, beweerden dat de koffie over de kazernemuur ging, waar ze voor een spotprijsje verkocht werd.,,Honi soit qui mal y pense”. Maar bij de koffie kwam geen brood. In het Legioen worden twee warme maaltijden verstrekt. Om 11 uur en om 5 uur. Per dag 600 gram brood. Wie dus zijn brood niet indeelt, heeft van ‘s avonds 5 tot ‘s morgens 11, niets te eten.

Numero Matricule

Om 7 uur kregen we een douche en moesten toen naar het regimentsbureau om ons nummer te halen.
Ik kreeg het stamboeknummer 23539.
Ik zou me dus niet éénzaam voelen….! Ik had dus al 23538 voorgangers. En misschien nog wel veel meer, want het gaat maar tot een zekere hoogte, en dan worden de nummers van de gesneuvelden, afgekeurden en vrijgelatenen, weer aan de nieuwelingen gegeven. Ik heb legionnairs gesproken, die de nummers 55000 en er over hadden.

Het Legioen is aan een effectief (een bestemd aantal troepen) niet gebonden. Compagnies van 350 man zijn geen zeldzaamheid, zoodat een bataljon soms 12 à 1400 man sterk is. Het bestaat uit 5 Regimenten. Het 1e in Algerië, het 2e, 3e en 4e in Marokko, het 5e (ook wel Regiment de Marche genoemd) ligt in Tonkin (Indo-China).
Het geheele legioen kan op 40 à 45.000 man geschat worden, waarvan 26 à 27.000 Duitschers.
Dan volgen in aantal de Russen, Scandinaviërs, Oostenrijkers en Hongaren.
Alle naties van de wereld zijn er vertegenwoordigd.
Er zijn circa 300 Hollanders.

Toen ieder zijn nummer had, moesten de burgerkleeren afgegeven worden. Een wachtende Jood nam ze in ontvangst. Hij bekeek de spullen en gaf den eigenaars sommen, die varieerden tusschen 3 en 10 francs. Werkelijk niet te veel betaald voor een costuum, al is het dan ook gedragen. De schoenen werden met 1 à 2 francs betaald. Een luitenant heeft dat zaakje onder zich. Ik kreeg 6 francs voor mijn costuum. Direct ging ik cigaretten halen in de cantine. De cantine (door een Jood beheerd) is een goudader. In een paar jaar is zoo ‘n eigenaar rijk, hoewel hij een heel hooge pacht aan het Regiment moet betalen. Toen ik terug kwam werden de recruten juist verzameld om naar den dokter te gaan. Hier werd ieder tegen typhus en cholera ingeënt.


Er bestaat in het Legioen een categorie menschen, wier bezigheid het is, landgenooten te zoeken,,,Landsleute” zegt de Duitscher.,,Landsmann” is een algemeen woord in het Legioen, en is daar meer Esperanto dan Duitsch, want een Neger verstaat het even goed als een Japannees en Chinees. Het is een betooverend woord. Het woord niet zoozeer als „,ce qui est á la clef” (wat er nog bij komt). Als een ,,nieuwe”, ook wel ,,blauwe” genoemd”, aankomt, wordt hij door de reeds aanwezigen naar een landsman uitgekeken. Ten eerste voor het plezier, iemand te ontmoeten uit eigen land en misschien wel uit dezelfde stad, maar hoofdzakelijk om de premie, die iedere legionnaire ontvangt, met den gevonden légionnaire te verteren. Zaterdags worden de premies betaald, d.w.z. de eerste helft (250 fr.) De tweede helft wordt 4 maanden later betaald. Dan is de soldaat zijn instructie afgeloopen en wordt hij als soldaat betracht. Als hij dan probeert te desserteeren, wordt hij zwaarder gestraft dan iemand die nog in zijn instructietijd is. Vóór de uitbetaling van de tweede premie wordt alles tamelijk licht opgevat (naar legionnairsbegrippen wel te verstaan) Duitschers vooral, leggen zich er op toe, om dialecten te leeren en zoo- doende gemakkelijker een landsman te vinden. Daar tweemaal per week nieuwe transporten aankomen, hebben de premiejagers heel wat te doen. Het zal in het laatste jaar wat minder geworden zijn, gezien,,de ernstige voornemens van Frankrijks ontwapening”.

Indien iemand zich ziek meldt, en de dokter vindt dat hij niet ziek is, wordt hij bestraft met 8 dagen cachot. Deze prison staat onder het beheer van een sergeant, een Corsicaan, Susini genaamd, die zelfs door de burgers van Bel-Abbes le bourreau de Bel-Abbes” (de beul van Bel-Abbes) genoemd wordt. En er moet iets gebeuren voordat een burger medelijden heeft met een legionnair, want alles wat de soldaat in het oog van den burger kan lezen is ,,minachting”, hoewel Bel-Abbes van het legioen bestaat.
Ik heb er ook een ,,landsman” ontmoet. Een ,,oude” in de waarsten zin des woords. Hij noemde zich S. en vertelde mij, dat zijn vader burgemeester was geweest van Harderwijk. Dit vertelde hij altoos als hij dronken was. ,,Kinderen en dronken lui zeggen de waarheid”. Hij was twee jaar onder de wapens geweest in Holland; 13 jaar in Indië en uit den dienst gezet wegens ,,goed gedrag”.
Toen ging hij naar Frankrijk en teekende in Calais in het Legioen. Toen hij 14 jaar in ‘t Legioen was, hebben ze hem afgekeurd en hij kreeg 10.000 francs (1000 gulden) voor 14 jaar ellende en kommer doorgemaakt.
Dus 29 jaar soldaat geweest en nog geen pensioen. Hij was een echte optimist. Het echte type van een legionnaire. Nooit zou hij na gedane arbeid (hij was werkzaam in de douches) de kamer verlaten zonder zijn beker mee te nemen. Een beker, die van binnen zwart zag van den wijnsteen. Dan ging hij naar de cantine en bleef daar tot deze gesloten werd. Toen ik hem eens vroeg waarom hij zijn beker niet schoon maakte antwoordde hij, dat dan de wijn niet smaakte. Hij kocht mijn wijn (iedere dag een vierde liter) à 25 centimes. Dit was dus 3 fr. 75 elke 15 dagen. Mijn traktement van 25 ct. per dag dus meegerekend, had ik elke 15 dagen fr. 7,50. Als hij dan weer een van zijn buien had en dronken in de cantine zat, dan kneep hij zijn kleine oogjes dicht, en begon dan zijn versje op te zeggen uit den tijd, dat onze Koningin nog een prinsesje was. […]



© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over