1905 Uit den loopbaan van een Indisch militair. De Duitse Sergeant-majoor een oud-legionair

Inleiding

In 1905 werd het boek “Uit den loopbaan van een Indisch militair. Vertellingen van den ouden Veldhuis” van de auteur De Vroede uitgegeven door Uitgeverij G.J. Slothouwer.
Een recensie van het boek verscheen in De Courant op 9 mei 1905.
Zij schreven er als volgt over:

Een gezellig gekeuvel uit het leven van den Oost-Indischen militair, te beginnen met de indiensttreding bij het Koloniaal Militair Werfdepot te Harderwijk en zelfs de hieraan voorafgaande worstelingen met familieleden, tot aan den overgang in het particuliere, benevens eei.i~; kiekjes in het bestaan van „vrij-man”, vindt men in een onderhoudend geschreven boek, getiteld: „Vertellingen van den ouden Veldhuis”, uit de loopbaan van een Indisch sergeant, door De Vroede, en onlangs verschenen bij den uitgever G. J. Slothouwer, te Amersfoort. Volmaakt pretentieloos, zonder enige opgesmuktheid en in de gemoedelijke spreektrant van een oud-onderofficier, die niet méér onderwijs heeft genoten dan vóór een veertigtal jaren geleden het gemiddelde eigendom was van de vrijwilligers onzer koloniën, levert de inhoud van dit werk niettemin een boeiende lectuur.
Het schetst de wederwaardigheden, waaraan onze „jongens” bloot stonden, als zij in die dagen uit vc-rtie, of ,,omdat ze in een plas hadden getrapt”, de ogen naar het toenmaals beruchte Harderwijk richtten, om van daaruit op avontuur een loopbaan te beginnen, welke voor velen hunner een graf werd. Zowel in letterlijken als morele zin, doch ook tal van moedige strijders vooruit hielp, of een gunstig keerpunt op een te kwader ure verkeerd ingeslagen levenspad vormde.
Als burger in Indië en daar steeds in contact gebleven met het leger en zijn voormalige graadgenooten, was de schrijver in staat, door vergelijking aan te tonen, welke verbeteringen op het gebied van werving, behandeling, verpleging, enz., langzamerhand zijn ingetreden.
Voor de tegenwoordige onderofficieren en minderen, die wel eens geneigd zijn met hunne klachten wat hard van stapel te lopen, zijn vele der retrospectieve beschouwingen een heilzame les, zich wat te matigen in het uiten van on.tevredenheid en klaagliederen.
Dan leert hun deze levensloop de noodzakelijkheid en het nut, zich te schikken in moeilijke omstandigheden, met blijmoedigheid en geduld de lasten te dragen, speciaal aan het Indisch militaire beroep eigen, en eindelijk maken zij ook kennis met de middelen om tact- en beleidvol de minderen, vooral van Oostersche landaard, tot een behoorlijke uitvoering van hunne plichten te brengen.
In het algemeen moeten deze verhalen aantrekkelijk zijn voor onderofficieren, die er niet te versmaden leringen uit kunnen putten en bovendien de ervaring opdoen, dat gezond verstand, handigheid en een eerlijk oppassend gedrag, achting en eerbied afdwingen en in den regel toegang verschaffen tot een werkkring met voldoende levensonderhoud, als eenmaal de uniform voor het nederige gewaad eens burgers wordt verwisseld. Aanbevelingen van en een opdracht aan hooggeplaatste officieren, pleiten voor den gunstigen indruk, welken de bescheiden auteur ook in voorname militaire kringen heeft weten te verwerven.

Vreemdelingenlegioen

Interessant met betrekking tot het Franse Vreemdelingenlegioen is de volgende passage in het boek.
Hierin word in de context van het opleiden van rekruten gediscuteerd over de goede militaire eigenschappen van de Duitsers. Als voorbeeld word een Duitse Sergeant-majoor aangehaald, een oud-legionair.

Helaas lijkt het erop dat Veldhuis een fictief persoon is of dat zijn naam is aangepast. Op pagina 308 is namelijk sprake van de uitreiking van een Eervolle vermelding aan hem voor een actie in Atjeh. Een bevriende Sergeant, Brugman zou de Militaire Willemsorde 4e klasse hebben gekregen.
Beide namen zijn in die context niet in de archieven te vinden.
De genoemde Duitse Sergeant-Majoor zou mogelijk geïdentificeerd kunnen worden op basis van het feit dat hij gerechtigd was de Krim Medaille en de Italië medaille te dragen. Zie hiervoor dragers Krim-medaille.

De opleiding in Oost-Indie en de Duitsers

In mijn tijd waren bij de Veld-bataljons voortdurend recruten aanwezig, zoo Europeanen als Inlanders. Depót-bataljons en recruten-bataljons, waarbij tegenwoordig alle recruten worden ingedeeld, bestonden toen nog niet. Met de hoofdleiding van het onderricht der „recruten” was bij ieder korps belast de luitenant-adjudant, terwijl van iedere compie de jongste luitenant altijd bij de recruten-oefeningen tegenwoordig moest zijn. Verder was een deel van het daartoe meest geschikte kader, zoo korporaals als sergeants, eveneens daarvoor aangewezen. Dat kader was dan vrijgesteld van verschillende andere diensten, ook van wachtdienst, zodat ze zich geheel aan de recruten-opleiding konden wijden.
Je had onder hen echte drilmeesters, hoor! Veel Duitschers, en die hadden er slag van!
Als ik ze zoo bezig zag, dan geloofde ik graag wat men me wel eens verteld had over de goede militaire eigenschappen van dat volk. Niet dat ik vind, dat wij Hollanders minder goede militairen zouden zijn, maar toch ‘t komt me voor, dat ieder Duitscher, zonder uitzondering, als van z’n geboorte uit, in merg en been stram militair is, zoodra ‘t moet.
Waar vandaan het verschijnsel, dat onder de mindere militairen van het Indisch leger, die wegens insubordinatie voor den krijgsraad ‘terecht moeten staan, naar evenredigheid het minst Duitschers worden aangetroffen?

De mening van Majoor Rijkens hierover was, dat ‘t daar vandaan komt, omdat bij de hele Duitsche natie dat gevestigd gevoel van onderdanigheid tegenover den meerdere als ingeworteld zit.

Veldhuis zal zijn hoofd maar niet verder breken met ‘t hoe en ‘t waarom , maar — zonder nu de goede «eigenschappen van een Hollandsch soldaat te na te komen, — ik houd vol, aan de „moffen” kan, wat hun gevoel voor krijgstucht betreft, ieder een voorbeeld nemen. Over ‘t algemeen kwam het karakter van de Hollandsche, Fransche, Belgische en Zwitsersche soldaten bij ‘t Indische leger dikwijls in botsing met dat van de Duitschers.
Ik hoorde Toon wel eens beweren „die moffen mot je op ‘n afstand houwen ; voor huns gelijken hebben ze niet veel over; tegen d’r lui superieuren staan ze altijd met de hand aan de kwartiermuts, en tegenover d’r minderen zijn ‘t donderhonden!” — Ik zal hier nou maar niets bij- of afdingen, ik vertel je maar ‘ns voor de aardigheid hoe die ruwe klant van ‘n Toon er over nadacht — over die „moffen” altijd.

Met dat al strekte vroeger, en strekt nog, menig Duitscher tot sieraad van het kranige Indisch leger.
Mijn eerste Sergeant-majoor in de Oost, de „dubbele” van mijn compie bij ‘t 7e Bataljon te Semarang, was „een mof,” een flinke kerel, die vóór zijn tekenen bij ‘t Indisch leger, eerst gediend had bij ‘t Duitsche leger en later bij een vreemdenlegioen mee had gevochten in den Krimoorlog en daarna in Napels.
Verschillende medailles sierden zijn borst, en je kon ‘m wel aanzien, dat hij van z’n leven al genoeg „kruit had gerooken.” — Een flink militair was-ie, goed aangeschreven bij den Kaptein, en van de Compie — vooral van ‘t kader — de „nachtmerrie.” En toch was z’n inborst, als ‘t er op aankwam, goedig genoeg om medelijden te betoonen met lui van de Compie, die zwaar ziek in ‘t hospitaal lagen of ander leed droegen. Maar, vergrijpen tegen de krijgstucht, o, jemenee ! daartegen hielp geen lieve vader of moeder. En „veel praatjes maken” deed hij niet. Goed ook, want ik herhaal, in de Oost, meer dan elders, moet maar „gediend” worden!


© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over