Ervaringen, S. Bino

04-08-1914 –
Ervaringen 3 – 4
Dagblad van Zuid-Holland en ‘s-Gravenhage 27-06-1916 – 29-06-1916

Ervaring III

De heer S. Bino, een oud-Hagenaar, die bij het uitbreken van den oorlog, in Antwerpen woonde, waar hij in betrekking was als vleeschouwer en die uit sympathie voor de zaak der geallieerden in Franschen krijgsdienst is getreden en met het Vreemdelingenlegioen in verschillende veldslagen tegen de Duitschers heeft gestreden, is thans in ons land teruggekeerd.

Hij werd afgekeurd wegens bevroren voeten, terwijl hij tevens aan ’t linkeroog blind is geworden, wegens den luchtdruk door een granaat veroorzaakt; hij werd zonder eenige vergoeding naar Nederland teruggezonden.
Over zijn wedervaren in den strijd tegen de Duitschers deelde hij het volgende mede;

04-08-1914

Nauwelijks was op 4 Augustus 1914 de oorlog verklaard, of ik trok met een 20-tal Hollanders, die evenals ik, in Antwerpen woonden, naar den commandant van Antwerpen, om onze diensten voor het Belgische leger aan te bieden. Groot was onze teleurstelling, toen wij vernamen, dat er in ’t Belgische leger geen vreemdelingen worden aangenomen. Men verwees ons echter naar den Franschen gezant, die ons zeker voor het Fransche leger zou kunnen aanwerven. Wij naar den Franschen gezant, om ons daar aan te melden.
Op het gezantschap kwamen wij eigenlijk eerst tot „bezinning”. Eenige kameraden toch, vonden het lang niet onmogelijk, dat wij bij het Vreemdelingenlegioen zouden worden ingedeeld en daar de reputatie van dit legioen nu niet zoo bijster schitterend was, namen wij tegenover den gezant een zeer gereserveerde houding aan.
Eerst toen wij de verzekering kregen, dat wij niet in het beruchte, doch tevens beroemde vreemdelingenlegioen zouden worden ingedeeld, doch in het Fransche leger, besloten wij dienst te nemen.

06-08-1914

Wij werden den 6en Augustus naar Duinkerken gezonden. De stad was in feesttooi, overal wapperden de vlaggen en de regimenten, die voorbij trokken werden door de bewoners luide toegejuicht. Het aantal vrijwilligers was aangegroeid tot 300, o.w. een 40-tal Hollanders. Opnieuw worden we teleurgesteld, toen wij hoorden, dat wij toch in het vreemdelingenlegioen zouden worden ingedeeld.

Protesteeren hielp niet. Wij moesten kiezen of deelen, of in ’t vreemdelingenlegioen of geen dienst nemen.
Een oogenblik dachten wij er over naar Nederland terug te keren, doch toen wij daar in de stad die enorme geestdrift zagen, toen daar regiment na regiment voorbij trok, onder luid gejuich van heel Duinkerken, werden ook wij aangegrepen door dat enthousiasme, dat alles en allen meesleurt en dat men zich niet kan begrijpen, als men het niet met eigen ogen aanschouwd heeft, en allen, niet één uitgezonderd, namen dienst.

In ’t Vreemdelingenlegioen.

Den volgenden dag werden wij gekeurd. De officier stelde ons, na ons onderzocht te hebben, verscheidene vragen, o.a. vroeg hij of ’t waar was dat de Hollanders over ’t algemeen pro-Duitsch waren. Een Hollander, zekere Funcke antwoordde: Ieder goed-geaard Hollander vindt, wat thans door Duitschlands toedoen gebeurd is, een schande, die gestraft dient te worden.
De geneesheer riep toen uit: „Vive la Hollande”, waarop een luid gejuich losbarstte.

Rouaan

Den dag daarop werden wij naar Rouaan getransporteerd. Hier kwamen den geheelen dag groote troepen vreemdelingen aan, die eveneens dienst hadden g’enomen. Tegen den avond waren wij zelfs met 4000 man. Daar waren Zweden, Denen, Spanjaarden en zelfs Duitschers en Oostenrijkers.
Deze werden van de overigen gescheiden en naar Marokko gezonden.
Alleen de Turken bleven ln Frankrijk. In de ambachtsschool werden wij ingekwartierd.
De manschappen werden naar hun nationaliteit ingedeeld en wij lagen met 35 Hollanders in een sectie. Commandant van deze sectie was die gepensioneerde kapitein der Marechaussees in Ned.-Indië, Neuman, die uit sympathie voor Frankrijk als gewoon soldaat had dienst genomen.
Hij werd reeds spoedig tot onderofficier bevorderd. Steeds groeide het aantal vreemdelingen aan.
Na 4 dagen waren er reeds meer dan 25.000. Deze werden verdeeld over 6 depots in Frankrijk.
Voorlopig werden 2 regimenten geformeerd welke aangevoerd werden door officieren en kader van het vreemdelingenlegioen in Algiers.
Het eerste regiment stond onder commando van kolonel Pain, die later, op 9 Mei 1915 bij Souchez sneuvelde.

Twee regiment, Bataillon C, 1e compagnie, depot Toulouse

Het Tweede regiment, waartoe ook mijn sectie behoorde, stond onder bevel van kolonel Passard, die later tot generaal bevorderd is. Mijn sectie was onderdeel van Bataillon C, 1e compagnie, in Toulouse gelegerd.
Aanvoerder van de compagnie was een Deen, kapitein Wetterström, die 16 Mei 1915 eveneens bij Souchez sneuvelde, ’t Was een enorme kerel, die durf had voor twee. Hij was het, die ’t eerst met een aantal vrijwilligers de bekende suikerfabriek bij Souchez binnendrong. Daar vond hij den dood. Door 12 Duitschers aangevallen, verdedigde hij zich als een held. Overal werd hij gewond en een kogel ging hem dwars door het hoofd. Toen gaf hij den geest.
De bevelhebber van het 5e legercorps, dat later bij Reims streed, generaal Loité was commandant van Toulouse. Hij sprak ons hartelijk toe en de bevolking van Toulouse bracht ons een ovatie. Wij werden ondergebracht ln de kazerne van het 83e régiment infanterie. Van dien dag was ’t werken en nog eens werken, exerceren en nog eens exerceren, schier dag en nacht. (Wordt vervolgd.)

Ansichtkaart met “Vertrek van de Vrijwilligers”
Stempel van het Vreemdelingenlegioen
De naam van het Camp is niet leesbaar,
mogelijk door de censuur onleesbaar gemaakt.

S. Bino: “In den trein bleven wij bij elkander en staken een oranje-vlag uit.
Zoo had iedere natie zijn eigen wagen en zijn eigen vlag”

[Coll. NLL]

Ervaringen IV

Wij werden in de bekende uniform van het vreemdelingenlegioen gestoken en gedrild. 8 dagen en bijna evenveel nachten was ’t oefenen en nog eens oefenen. ’t Was verbazend te zien, welke enorme vorderingen in deze 8 dagen gemaakt werden. Toen werden vrijwilligers gevraagd, om met het 1e transport naar ’t front te vertrekken.
Direct meldden alle Hollanders zich aan. Daar waren o.a. de drie gebroeders Boers, joodsche diamanthandelaars, alle drie bij Souchez gesneuveld; de Hagenaar Steunenbrink, eveneens gesneuveld; de twee gebroeders Koekenbier, oorspronkelijk uit Zeist, die in Parijs een fabriek van suikerwerken hadden; de Hagenaar de Wijs, een neef van den oud-commandant van de Haagsche brandweer, later zwaar gewond; de Utrechtenaar v. d. Vlucht, neef van het oud Kamerlid, student in de Philosofie, thans bij Verdun strijdende; de Rotterdammers Vervoort, Das, Bergman, v. d. Berg, Brilleman, Jansen; de Tilburgenaar. v. Rooi, die zich zeer dikwijls heeft onderscheiden; sergeant Jansen uit Maastricht; de Hagenaar Dinkhuizen, wien later beide voeten zijn afgezet.
Doch daar waren er nog meer, wier namen mij, aldus de heer Bino, ontschoten zijn. Zij allen gaven zich als vrijwilligers op. Van Toulouse’s bevolking kregen wij een nieuw vaandel, dat met eenige feestelijkheid werd ingewijd. Nu het er op aan zou komen, voelden wij Hollanders ons al bijzonder tot elkander aangetrokken en direct vormden zich als ’t ware kolonies.

In den trein bleven wij bij elkander en staken een oranje-vlag uit.
Zoo had iedere natie zijn eigen wagen en zijn eigen vlag.

Wij werden naar het „Camp de Mailly” bij Parijs gebracht én daar werd de africhting voortgezet.
Zes dagen lang werd er schier niet gerust, terwijl er tevens bijna niet geslapen werd. Daarna had een revue plaats voor generaal Brulard, oud-kolonel-commandant van het 2e regiment van het vreemdelingenlegioen.
Toen kwam het bevel: Naar ’t front ! Dat gaf een drukte. In de depots konden wij reserve-levensmiddelen halen, bestaande uit : een busje met vleesch, een zakje rijst, een zakje biskwie en natuurlijk wat tabak en sigaretten. Ieder kreeg 200 scherpe patronen ! Toen begon de opmarsch van 11.000 man.
Wij vormden een deel van de Marokkaansche divisie en ons werd een afdeeling Marokkaansche cavalerie toegevoegd. De divisie stond onder hevel van de generaals Brulard en Polain. De eerste commandeerde den linkervleugel, de tweede, den rechtervleugel.
In Craonne aan de Aisne werd „halt” gecommandeerd. Ons regiment bleef hier, om van hier uit te opereeren. Het 1e regiment werd naar Verzenée [ Verzy ], een plaatsje in Champagne, gedirigeerd.
Gedurende deze periode heeft de gezondheidstoestand van de troepen niets te wenschen overgelaten. Ook de voeding was meer dan voldoende.
Weldra echter zouden andere tijden, tijden van ontberingen en ellende aanbreken.

13-09-1914 – 14-09-1914

In den nacht van 13 op 14 September 1914 kregen wij bevel de eerste linie loopgraven te bezetten. Daar, nog geen 200 meters voor ons, lagen de Duitschers.

Craonne

Craonne ligt aan een plateau, dat door de Duitschers beheerscht wordt. Een deel van het dorp was in handen van de Franschen, het andere deel in handen van de Duitschers, Uit strategisch oogpunt was het noodzakelijk, eerst het geheele dorp en dan het plateau in handen te krijgen. En wij begrepen dan ook, dat het vreemdelingenlegioen pogingen zou moeten aanwenden het plateau tw bemachtigen.
Laat ik er direct bijvoegen, dat het een onbezonnen werk was. De Duitsche stellingen waren onneembaar. Zij waren zoo versterkt, dat zelfs een groote overmacht niet in staat zou zijn geweest ze te nemen. Voorlopig was dan ook de bedoeling, vasten voet te krijgen in de loopgraven welke vóór het plateau lagen.
’s Morgens om 4 uur, het had er alles van, of de vijand op de hoogte was van de Fransche bedoelingen, begonnen de Duitschers ons te beschieten. Wij waren voor ’t eerst in het vuur! Het schieten der Duitschers was slecht. Zij maakten bijna alleen arm- en beenwonden. Bij deze wonden waren er echter zulke verschrikkelijke, dat wij tot de conclusie kwamen, dat de vijand dumdum kogels gebruikte. Dat bleek later ook werkelijk het geval te zijn. Zoo werd een soldaat gewond in de borst. Toen zijn wonde onderzocht werd, bleek zij zoo groot te zijn als een vuist. De borst was den ongelukkige letterlijk stuk gescheurd. De man had ruim een jaar noodig om te herstellen.
Op het plateau bevonden zich 4 Duitsche batterijen zwaar geschut, welke den geheelen omtrek beheersten, onze artillerie, bestaande uit 75 mm stukken, bevond zich 7 K.M. achter de eerste verdedigingslinie.

Vroeg in den ochtend, om een uur of 5, werden twee patrouilles uitgezonden om de stellingen van de Duitschers te verkennen. De Tilburgenaar V. Rooi maakte deel uit van een dezer patrouilles. Hij kwam heel gemoedelijk terug met 2 gevangenen.
Die hadden, zeide hij, hem gezien en daarom vond hij ’t maar het beste ze mee te nemen, opdat zij niets aan de hunnen zouden kunnen verklappen. De vijand had hem een kogel nagezonden, waardoor hij aan een der armen gewond werd.
Een der patrouilles rapporteerde, dat de Duitsche loopgraven slechts zeer dun bezet waren en dat de Duitsches slechts eenige schildwachten hadden uitgezet. Om zekerheid hieromtrent te krijgen werd nog een derde patrouille uitgezonden, welke 1,5 uur wegbleef en met hetzelfde rapport terugkwam. Toen werd het bevel tot een lokalen aanval gegeven.
Drie bataillons, gesteund door 2 bataillons Afrikaansche tirailleurs rukten uit.
De Kolonel commandeerde het centrum. Op 90 meter afstand van de Duitschers klonk het: „bajonet op”. Nu mag het bekend genoemd worden, dat een Fransche bajonet-aanval niet te weerstaan is, doch thans richtte deze aanval niets, hoegenaamd niets uit. Alleen werden er menschenlevens verspild. Plotseling begonnen de Duitschers een intens vuur op ons af te geven. Wij dachten dat wij duizenden en nog eens duizenden vijanden tegenover ons hadden. Bij tientallen vielen onze mannen. Op 30 meter afstand van den vijand, wierpen wij ons op den grond en kropen langzaam verder. Doch ’t was niet uit te houden, overal dood en verderf om ons heen. Wij keerden terug, wij moesten terug.
De Duitschers achtervolgden ons. Wij waren verslagen!
Onze verliezen waren groot, niet minder dan 1300 man waren gevallen; alleen van mijn regiment reeds 900.

Of er censuur op het verhaal van S. Bino heeft plaats gevonden of dat hij zich de feiten meer dan een jaar later niet meer zo herinnerde is niet bekend.
Wel dat de door hem aangeven periode van de strijd bij Craonne, september 1914, niet kan kloppen, alsmede de aangeven verliezen.
Het begin van het verhaal van S. Bino sluit aan bij de officiële geschiedschrijving van het door hem als zijn regiment opgegeven 2e RÉGIMENT DE MARCHE DU 1er ÉTRANGER.
Opmerkelijk hier het commentaar op hoe men in Bataillon C, men de indeling maakte op basis van nationaliteit, iets waar S. Bino ook naar verwijst.
De beschreven patrouilles in de buurt van Craonne passen meer binnen het kader van de geschiedenis van 2e RÉGIMENT DE MARCHE DU 2e ÉTRANGER.

2e RÉGIMENT DE MARCHE DU 2e ÉTRANGER
Le 20 octobre 1914, la brigade de Légion, formée avec les deux régiments étrangers du camp de Mailly (2e de marche du 2e et 2e de marche du 1er), est mise à la disposition du 32e corps d’armée.
Elle relève, en avant de Verzy, un groupe de bataillons sénégalais.
Le 26 octobre, la brigade est dissoute; le 2e de marche du 2e Étranger, donné à la 36e division et emmené en autos dans la région de Fismes, où un 3e bataillon (bataillon F), venant du dépôt de Blois, le rejoint.
Du 24 au 30 octobre, le régiment relève dans le secteur de Craonnelle des éléments des 34e et 218e.
Les lignes ne sont pas encore stabilisées. L’ennemi, qui avait des postes avancés aux abords de Craonnelle, finit par se retirer jusqu’à Craonne.
Toutes les nuits des patrouilles sillonnent la large cuvette qui s’étend entre les deux lignes.

2e RÉGIMENT DE MARCHE DU 1er ÉTRANGER
Constitué dans les dépôts de Lyon, Avignon et Bayonne, le régiment, qui devait débuter à deux bataillons (A et B) sous les ordres du colonel PEIN, est, comme celui du 2e Étranger, formé du mélange de deux demi-bataillons de la Légion d’Afrique avec les engagés volontaires du 21 août 1914.
Les deux bataillons A et B, formés le premier à Lyon, le deuxième à Avignon, sont rassemblés le 26 septembre au camp de Mailly, qu’ils quittent le 17 octobre, à destination de la Champagne. Du 19 au 23 octobre, le régiment forme brigade avec le 2e de marche du 2e Étranger, et relève un groupe de bataillons sénégalais dans la région de Reims.
Après l’arrivée du bataillon C, venant de Bayonne (26 octobre) et du bataillon D, venant d’Avignon (22 novembre) le régiment est -formé à quatre bataillons : commandants GAUBERT, COLLET, NOIRÉ et MULLER.
Au bataillon C, malgré les leçons de l’histoire, les nationalités sont groupées. Tchèques, Polonais, Grecs ont tenu à former des compagnies séparées, qui arborent leur drapeau national… C’est par raison politique sans doute que la chose a été admise. Mais ni l’encadrement ni la cohésion ne se révèlent satisfaisants : ce n’est point là la Légion. L’affaire du 16 juin 1915 confirme la condamnation du système : à la suppression du bataillon C, ses hommes seront, indistinctement, versés dans l’ensemble du régiment.

HIVER 1914 – 1915

En novembre, après quelques jours passés aux tranchées de Sillery, le 2e de marche du 1er Étranger monte au secteur de Prunay.
La vie monotone des tranchées commence, avec de temps en temps une alerte ou une attaque. En décembre l’attaque du bois des Zouaves permet à la Légion d’avancer ses lignes au nord de Prunay de plus de 1.500 mètres. Le 1er mars 1915, elle repousse victorieusement deux violentes attaques ennemies du côté de La Pompelle.
Le 5 mars, le colonel PEIN remplace le colonel LAVENIR au commandement de la 1re brigade et le lieutenant-colonel COT prend le commandement du régiment.
Le 25 avril, le régiment est enlevé de Champagne par chemin de fer et débarqué près de Saint- Pol, en Artois ; le 29, il monte en secteur à l’ouest de La Targette face Neuville-Saint-Vaast.

[ HISTORIQUE DU Régiment de Marche DE LA LÉGION ÉTRANGÈRE ]

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over