Van Hollanders die voor Frankrijk vechten 9-1-1916

Hoe de oude Hollandsche dapperheid zich nooit verloochent


Een Nederlander, die in Franschen dienst is geweest en gevochten heeft bij Atrecht [Arras] in het labyrint en in de suikerfabriek van Souchez, vertelt o.a. in de Msb [Maasbode ] van zijn wedervaren:


Ik ben Hollander, Hagenaar van geboorte, maar verbleef sinds enige tijd in Frankrijk, toen de oorlog uitbrak. De geestdrift, die van alle kanten in Frankrijk op gloeide en iedereen ten strijde stuurde, greep ook mij, zodat ik als vrijwilliger dienst nam. Maar ik was bij lange na niet de enige Hollander. O, neen, neen. Toen ik in Rouaan, de verzamelplaats van de vrijwilligers kwam, trof ik daar reeds enkele tientallen landgenoten.

Zo vond ik er onze Van Dijk, een Rotterdammer, die sinds jaren een goede betrekking had in Parijs, daar getrouwd en vader was van drie kinderen. Ook hij was zelf gekomen en waarachtig niet om te luieren. Hij toonde zich een kranig soldaat en gaf ons meermalen ‘t voorbeeld.
‘t Gebeurde bij een aanval op het labijrinth genoeg bekend uit de officiële communiqué’s. [Artois, Neuville-St. Vaast ]
Wij Hollanders, die een afzonderlijke actie vormden; namen er aan deel.
‘t Ging er akelig verwoed toe in de doolhof, die wel een hel geleek.
Onze kapitein, — hij was een Deen en heette Wetterstroma, — die door allen om zijn dapperheid en goedheid geëerd en bemind werd, viel in ’t labijrint.
[ Wetterström, sneuvelde op 16 juni 1915. Volgens het organigram gaf hij bevel aan de Compagnie Mitrailleurs van het Bataljon B ].
Hij had een eenzamen, vooruitgeschoven post ingenomen en zijn lichaam lag binnen het bereik van den vijand, ‘t Was of de Duitsers de kapitein. wilden behouden, zo schoten zij.
Doch daar ging Van Dijk. Hij vloog, ‘t Leek of hij door een brandend huis snelde, waar van alle kanten de stukken neerstortten, zo barstten de Duitsche granaten. Zo nu en dan was er niets van hem te zien. Toch geraakte hij bij onze kapitein en in een oogwenk lag de kleine Deen op de brede schouder van de Nederlandse slager, die enkele ogenblikken later onder een stroom van projectielen weer veilig binnen ; onze loopgraven terugkeerde. Kapitein Wetterstrom was helaas reeds overleden.

Van Dijk kreeg zijn belooning. Generaal Brulard, die lange tijd in Marokko gediend heeft en thans bevelhebber is van de twee vreemdelingen regimenten in Frankrijk, complimenteerde den Nederlandse slager, terwijl door onze overste de oorlogsmedaille op de borst werd gehecht.
De kolonel, die enkele dagen later zelf op het veld van eer viel, hield daarbij een toespraak, waarin hij o.m. zei:
“Van alle buitenlanders marcheer, ik liever met 1 compagnie Hollanders dan met drie compagnieën Grieken of andere vreemdelingen. Gij Hollanders, die zelf zulke schone koloniën hebt, welke een leger bezitten, dat niet, te onderschatten is, uw hoedanigheden als soldaat zijn genoeg bekend, om niet te twijfelen aan de kwaliteit van uw gevechtswaarde”.
Van Dijk kreeg zijn medaille en alle Nederlanders deelden in zijn trots en vreugde.


Hoeveel Nederlanders zijn in Franse dienst?” Ongeveer drie a vier honderd, naar men zeide, doch ik heb er slechts een 60-tal gekend, die tot mijn sectie behoorden”.

Zo maakte ik kennis met een aardige jongeman; een student, v.d. Vlugt genaamd, die in Parijs op zijn studiereis was, toen de oorlog uitbrak, en dienst nam als Rodekruissoldaat en ziekenverpleger. In zijn eerste functie bracht hij tal van gewonden onder hoogst gevaarlijke omstandigheden van het slagveld en als ziekenverpleger wijdde hij in het bijzonder zijn zorgen aan soldaten, die door besmettelijke ziekten waren aangetast. Hij heeft tal van tyfus lijders verpleegd, tot hij zelf door deze ziekte werd aangetast en enige tijd in het hospitaal van Lyon moest worden opgenomen.

[ Waarschijnlijk gaat het hierbij om Ebed van der Vlugt.
Andere bronnen geven aan dat Ebed van der Vlugt diende als infanterist en niet als ziekenverpleger]

Verder Jhr. Quarles van Ufford, die gewoon soldaat is, evenals die 42-jarige graaf Dumonceau.


Een zekere Dinkhuijze uit Den Haag, een oud-gediende van het vreemdelingenlegioen, die vóór de oorlog portier was in den Franschen Bazar te Rotterdam, en dadelijk bij zijn aanmelding te Rouaan tot korporaal werd benoemd. Dinkhuijze was een flink soldaat, werd meermalen in de dagorde vermeld en zou zeker nog wel een hogere graad hebben bereikt wanneer een droevig ongeluk hem niet had verhinderd verder te gaan.
In ‘t begin van dit jaar zijn Dinkhuijze’s voeten bevroren; het gebeurde bij Graonne, waar verscheidene mannen van het vreemdelingenlegioen door hetzelfde ongeluk getroffen werdén.

Dan hadden wij twee sergeants, een zekeren Jansen uit Maastricht, die reeds lang in Frankrijk woonde en een dappere kerel was, die het nog wel tot de officiersrang brengen zal!

[ Mogelijk Gerardus Janssen ]

De andere sergeant heette Funke, geboren in Amsterdam en bij Loos gesneuveld.

Onderscheiden hebben zich ook de 4 gebroeders De Boers, Joodsche diamanthandelaren, wonende te Parijs, van wie er 3 gesneuveld en 1 zwaar gewond is.

Niet te vergeten ook onze militairen kleermaker. Een kerel was dat die Smeekens! Hij kwam uit Amsterdam en had zijn pensioen voor meer dan 12 jaren dienst in Nederlands-Indië. Tot voor het uitbreken van den oorlog was hij in dienst bij de firma Ed. Troe te Amsterdam, maar toen de eerste schoten gevallen waren is hij naar Frankrijk getrokken en heeft daar als vrijwilliger dienst genomen.
Thans is Smeekens, die reeds 47 jaar telt, overgegaan bij het Belgische leger.

Gekend heb ik een zeer jong Amsterdamse student in de medicijnen, v. Biene die bij het begin van den krijg naar Frankrijk was gekomen en daar dienst had genomen.

[ Van Biene, Réginald ]

Tot onze sectie behoorden ook de gebroeders Hilleman, rijke fabrikanten te Parijs,
de gebroeders Kok, van wie er 2 gesneuveld zijn en 1 gewond,

de gebroeders Koekebier, Parijse banketbakkers,

[ Koekenbier, Gijsbertus ]


een zekere Desmet, een oud onderofficier van de mariniers thans korporaal bij het legioen;
Viane uit Delft, die reeds lang in het vreemdelingen legioen dient,
Sterkman, vroeger wachtmeester bij de cavalerie te Arnhem.

Dan sergeant Neumann, oud kapitein bij de marechaussee in N.-Indië, die pensioen had en sinds tien maanden in Parijs woonde, toen de oorlog uitbrak en omdat hij goed met paarden kon omgaan, bij de ravitailleringsdienst geplaatst werd.

Verder een zekere ,v. Enthoven, die een grote rijwielen zaak dreef in Saida (Algiers),

de Rotterdammers Spiering v.Dam en Kam, van wie de laatste bij het labyrint gevallen is.

Ook de Delftse ingenieur Koggemans, te Parijs; behoorde tot onze sectie, later is hij overgegaan naar de Franse genie.

Ten slotte luitenant v. ‘t Hart, die tot administratie-troepen te Parijs behoorde doch overplaatsing vroeg bij het actieve leger.

Niet te vergeten, ook Duijnstee uit Haarlem, die tweemaal gewond werd,
Dekkers en Jansma, een Fries, gesneuveld in de strijd om de suikerfabriek van Souchez,
Uffelman uit Sittard, bij hetzelfde, gevecht ernstig aan de arm gewond, zodat dit lichaamsdeel moest geamputeerd worden,
de Brabanders Van Rijswijk en Bennebroek, die in het labyrint vielen,
alsmede Vanheide, een Tilburger, die op dezelfde plaats, zwaar gewond werd.

En ‘t is waar; nu ik over Tilburg spreek, denk ik aan, dat ik warempel de voornaamste Hollander van „ons leger” nog zou vergeten. Van Rooy heet hij. De Fransen noemden hem “le Roi des Hollandais” en met recht, want deze Tilburgenaar was ons allen de baas in moed, uithoudingsvermogen en behulpzaamheid.; Hij was de lieveling van het hele regiment, de moeilijkste zendingen werden hem opgedragen en ‘t leek wel of hij een speciaal talent had in het patrouillelopen. Ondanks al zijn roem—- hij werd drie of viermaal eervol vermeld, ontving het Croix de guerre, en naar ik meen ook het legioen van eer — bleef van Rooy zeer eenvoudig. Meermalen zijn hem de galons (zelfs sergeant-majoor-strepen) aangeboden doch hij heeft steeds geweigerd, hetgeen echter wel ten dele te wijten was aan het feit, dat, hij zich slecht in de Franse taal kon uitdrukken.
Van Rooij woonde nog niet zo heel lang in Frankrijk, toen de oorlog uitbrak. Hij was werkzaam in een lakenfabriek te Elbeuf, en stond natuurlijk als een der eerste. vreemdelingen in Rouaan om zich te melden.

Nooit kwam hij van een verkenningstocht terug of hij bracht buit mee, ‘t zij een machinegeweer, een Duitse soldaat, of wat anders bij voorkeur ging hij er alleen op uit, wat ten strengste verboden is, doch wel door zijn goede hoedanigheden en schitterende prestaties nu eenmaal een streepje voor had, werd hem nog; weleens verlof gegeven alleen uit de loopgraven te kruipen.

Ik herinner me nog een geval van dien Tilburger, ‘t welk ik u ga Vertellen.
‘t Was bij Craonne in den vorigen winter. Ons regiment van de „legion”” hield , het kerkhof van dat plaatsje ; bezet, terwijl de Duitsers op een heuvel lagen, welke dicht bij het kerkhof oprijst. Zij bleven, behalve natuurlijk bij hun dagelijkse artillerie groeten kalm en zwijgzaam, tenminste zolang wij niet poogden door het grote gat in den kerkhofmuur, dat onze artillerie erin gemaakt had, haar voren te dringen.
De Duitsers hadden aan de voet van dien heuvel een uittekende luisterpost, die zelfs des nachts de nadering van patrouilles constateerde en signaleerde.; Wij. die elken nacht bij ‘t patrouille lopen last hadden van die kerels,’ moesten er toch een eind aan maken. Doch ‘t ging niet zoo gemakkelijk. Waar lagen de Duitsers te luistervinken ?
Eens op een nacht, dat we weer op patrouille waren bleef Van Rooij plotseling als een jachthond staan. Nu weet ik het, zei ie; luitenant geef me uw revolver, want een geweer is verduiveld lastig om in die gaten te kruipen. Ik zal ze d’er uit halen, die Duitsers.
Aanvankelijk wilde de luitenant zijn revolver niet geven maar ten slotte bezweek hij voor het aandringen van den „lieveling”, op voorwaarde, dat Van Rooij nog een paar man zou meenemen. Het is namelijk, gelijk ik reeds vertelde, absoluut verboden, dat een man zich naar vijandelijke verschansingen begeeft.
Doch Van Rooij bleef aanhouden, en eindelijk gaf onze luitenant toe. De Tilburgernaar kroop op handen en voeten weg in de richting van de Duitse loopgraven, en weldra zagen of hoor den we niets meer van hem. Onze sectie had van 10 tot 12 uur — elke afdeeling wordt om twee uur afgelost — patrouilledienst, maar toen onze tijd reeds verstreken was, liet Van Rooij nog steeds op zich wachten.
Wij gingen vrezen, dat onze kameraad niet meer komen zou, een gevoelen, ‘t welk vooral den luitenant pijnigde, wijl hij hem alleen had laten gaan. Doch eindelijk, —. wij lagen reeds in verschansingen — daar kwam Van Rooij aangemarcheerd. Hij had bij zich: 1 trombone (muziekinstrument) twee manschappen en een der manschappen van den Duitse post.
Toen hij weer achter onze muur was, blies hij stil het “Ave Maria” dat overigens zijn dagelijks lied vormde.
Van Rooij werd gecomplimenteerd door generaal Brulard en eervol vermeld in de dagorder.
Enkele dagen later — natuurlijk des nachts ging Van Rooij buiten zijn diensttijd er weer op uit en bracht 2 Duitsers binnen, waarvan de een 64000 francs aan Frans geld en de andere ettelijke gouden horloges bij zich droeg. Zoo voerde hij nog verschillende stoutmoedige daden zijn schitterend prestatie volbracht hij in het labyrint, waar hij na den bekenden strijd van 10 dagen de eerste was; die den “doolhof” binnendrong.
Van Rooij is later overgegaan bij het Belgische leger waarin hij nu sinds enige tijd dient.

Bronnen


[1] Van Hollanders die voor Frankrijk vechten. artikel Krantentitel De Surinamer : nieuws- en advertentieblad Datum 09-01-1916 Editie Dag

[2] http://www.greatdutchwar.nl/ (site bestaat sinds 2016 niet meer)

[3] Journal officiel de la République française. Lois et décrets – 27-05-1922 p.2169

[4] SGA – Mémoire des hommes J.M.O.26 N 862/9

[5] https://nl.wikipedia.org/wiki/Den_Tex_(geslacht)

Charles Julius Andréas Christian WETTERSTROM,
Mort pour la France le 16-06-1915
Né(e) le/en 26-10-1879 à Copenhague (Danemark)

Au cours de l’attaque de la cote 119, le 16 juin 1915, “La section est massée dans une tranchée peu profonde, au-dessus de laquelle les obus passent en sifflant,. Sans souci de la mitraille, son bonnet de police sur l’oreille, notre capitaine donne tranquillement ses ordres, debout dans les champs ; c’est l’ancien commandant de la compagnie de mitrailleuses, un danois, un homme d’une parfaite bravoure, plusieurs fois blessé et cité à l’ordre de l’Armée” [1].

Une demi heure plus tard, à la tête de sa compagnie, le Capitaine Charles Wetterström tombe mortellement blessé, près du bois des Ecouloirs, au sud-est de Souchez, dans un terrain qui ne peut être tenu et ou il n’est pas possible de relever ni mort ni blessé. [2]

[1] Jean Reijbaz dans son livre “Le Premier mijstérieux, souvenirs de guerre d’un légionnaire suisse ; au chapitre Deuxième Régiment de marche du 1er Etranger, printemps 1915”, édité à Paris en 1932 chez André Barrij.

[2] Dossier officier du capitaine Charles Wetterström et journal de marche du bataillon B

© Copyright | NLLegioen | All Rights ReservedPowered by Crossing Over